De vorm van de overheid

Afbeelding: Ontwerp voor nieuw politielogo, Studio Anthon Beeke/ 1992

* * *

Premsela organiseerde in 2003, in samenwerking met de Kunstcommissie Nieuwspoort, een symposium over ‘De vorm van de overheid’. Ik schreef daarvoor onderstaande bijdrage, met als titel ‘Vijf regels voor de vorm van de overheid’. Symposium en publicatie hebben mede de aanzet gegeven tot de ontwikkeling van de ‘rijkshuisstijl’ door het kabinet Balkenende IV.

* * *

1. De overheid geeft het goede voorbeeld.

‘Want laten wij het in drie woorden zeggen: het Rijksdrukwerk is leelijk, leelijk, leelijk, d.i. leelijk in lettervorm, in zetwerk en in papier, die drie hoofdelementen waaruit het drukkarakter is samengesteld.’

Deze woorden schreef Jean Francois van Royen in 1912, nog voordat hij als algemeen secretaris van het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie de basis zou leggen voor een ongekend rijke traditie van grafische en industriële vormgeving. Van Royen was in de jaren twintig één van de eersten die de noodzaak van kunst- en vormgevingsbeleid onderkende. Hij geloofde dat de overheid een voorbeeldrol kon vervullen in het bijeenbrengen van ‘leek en kunstenaar’ en het ontwikkelen van de smaak van het publiek. Sterker nog, een grotere aandacht voor kunst en vormgeving zou de mentaliteit verbeteren van staat, staatsbedrijf én samenleving. Van Royen bezielde zo niet alleen de PTT, maar ook de Nederlandse Bank en de Nederlandse Spoorwegen.

Met deze vormgevingstraditie is aan het begin van de nieuwe eeuw gebroken. Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen, zoals gestegen welvaart, emancipatie van de burgerij (minister én voetbaltrainer kopen hun pakken bij Oger), en Europese eenwording in de gedaante van privatisering en de Euro. Maar ook het gedeukte zelfbewustzijn van de overheid heeft een rol gespeeld. Zij oefende zich zozeer in terugtrekken, dat ze vergat hoe ze het voortouw kon nemen. Zij nam zozeer een voorbeeld aan het bedrijfsleven, dat ze het besef verloor zelf een voorbeeld te kunnen zijn.

Laat mij daarom pleiten voor een overheid die het goede voorbeeld geeft. Door het formuleren van een visie op de bijdrage van vormgeving aan de eigen identiteit en organisatie, aan cultuur en samenleving. Het opdrachtgeverschap van de overheid kan één van de meest effectieve instrumenten zijn in het vormgevingsbeleid van deze eeuw. De geest van Van Royen verdient het om rond te blijven spoken.

2. De Nederlandse overheid is Nederlands.
De eerste bewoners van ons land zijn genoemd naar de verschillende soorten aardewerk die zijn opgegraven. In de duinen, in de veengebieden en op de zandgronden woonden onder andere het volk van de trechterbekers, van de standvoetbekers en van de klokbekers. Alleen de nagelaten vormgeving verleent hen nog een identiteit.

Duizenden jaren later is onze vormgeving nog steeds een reflectie op de eigenaardigheden van Nederland en de Nederlanders. Ik kan de brede acceptatie van het door Wim Crouwel en Total Design gepredikte huisstijlevangelie moeilijk los zien van onze diep gewortelde hang naar rede en orde. Het modernisme heeft zich altijd gespiegeld in de hygiëne van fris geschrobde vloeren. De – voormalige – expressieve kwaliteit van onze postzegels en bankbiljetten heeft veel te maken met onze voorliefde voor liberalisme en individualisme. In het verlengde daarvan bespeur ik zelfs een verband tussen cultuur- en gedoogbeleid.

Hoe dan ook, in een land dat tegelijkertijd multicultureler wordt én zich moet voegen naar Europa is vormgeving een belangrijk middel om de eigen identiteit zichtbaar te maken. Daarmee breek ik geen lans voor nationalistische vormgeving (met oranje als huisstijlkleur), maar voor overheidsbeleid dat vormgevers uitdaagt om te reageren op nationale clichés, symbolen en tradities, zodat hun veranderende betekenis bespreekbaar en begrijpelijk wordt. De vormgevers zelf moeten dan bereid zijn om deze onderwerpen niet louter ironisch te behandelen.

Een dergelijk beleid wordt overigens bij voorbaat bedreigd door de Europese openbare aanbestedingen. De bureaukeuze voor grote huisstijlprojecten is steeds vaker de uitkomst van Europese tenderprocedures, waarin de ‘economisch voordeligste aanbieding’ de beste kansen maakt. In dit kader zijn culturele en maatschappelijke overwegingen ondergeschikt. Het is noodzakelijk dat overheid en beroepsverenigingen de gevolgen van de Europese openbare aanbestedingen analyseren en onderzoeken hoe de ruimte voor nationaal vormgevingsbeleid behouden kan blijven.

3. Het oordeel van de burger is bindend.
De eindgebruiker van de overheid is de burger. Natuurlijk zijn er ook andere gebruikers als bedrijven, belangenorganisaties, ambtenaren, en allerhande nationale en internationale overheden, maar alles draait om de burger. Dat betekent dat criteria voor de vorm van de overheid ondubbelzinnig zijn belang moeten dienen. Waar het gaat om rationele criteria als herkenbaarheid, bruikbaarheid en toegankelijkheid, maar ook om emotionele criteria als aansprekendheid heeft de burger steeds het laatste woord.

Een eerste consequentie van dit principe is dat de organisatiestructuur van de overheid ondergeschikt wordt gemaakt aan het belang van informatie en communicatie. Zo is het mijn stellige overtuiging dat de burger geen boodschap heeft aan departementen. ‘Nederland is klein. Denk groot’ zegt VROM. Maar gaat VROM dan op eigen houtje mobiliteit en milieu op orde brengen? Op internet kan alleen overheid.nl de wirwar van informatie toegankelijk maken. Op de arbeidsmarkt kan de slagvaardigheid van de overheid alleen vergroot worden door interesse te wekken voor ‘werken bij het Rijk’. Dat er – eveneens op internet – een onbegrijpelijk verschil wordt gemaakt tussen werken bij de overheid en werken bij het Rijk doet daar weinig aan af.

Een tweede consequentie is een dilemma dat binnen de marketing geformuleerd is als ‘serve or create’. Wanneer de burger slaafs bediend wordt op basis van zijn bestaande voorkeur, zijn vernieuwingen praktisch uitgesloten. Het vormgevingsbeleid van de overheid moet er daarom op gericht zijn een balans te zoeken tussen het voortdurend actualiseren van een breed geaccepteerde traditie en het creëren van ruimte voor experiment en vernieuwing. De opdrachten die zich in de sfeer van Koningin Beatrix hebben afgespeeld zijn daarvan vaak sublieme voorbeelden. Het muntgeld van Bruno Ninaber en de koninginnezegel van Peter Struycken (en Gerard Unger), maar ook het tapijt voor het Paleis op de Dam van Ria van Eyk zijn evenzovele voorbeelden van ontwerpen die traditie en vernieuwing met elkaar verbinden.

4. Centrale opbouw van kennis is noodzakelijk.
De dienst Kunst en Vormgeving van PTT (en later KPN) fungeerde tot zijn opheffing als een nationaal expertisecentrum voor de vormgeving. Met name Ootje Oxenaar, de voorlaatste directeur, adviseerde bij talrijke overheidsopdrachten, zoals de huisstijl van de politie en onze bankbiljetten. Oxenaar had het bijzondere talent bestuurders en ontwerpers letterlijk en figuurlijk bij elkaar te brengen. Daarnaast was hij zelf verantwoordelijk voor de zonnebloem, de snip en de magistrale vuurtoren.

Binnen de huidige overheid ontbreken kennis en expertise om een samenhangend en vooruitstrevend vormgevingsbeleid te voeren. Er is sprake van een schrijnend tekort, dat zich manifesteert zodra we de positie van de vormgeving vergelijken met die van de architectuur. Als Rijksbouwmeester heeft Jo Coenen de taak om architectonische kwaliteit te bevorderen en te bewaken en adviseert het kabinet over de voorbereiding en uitvoering van het architectuurbeleid. Maar wie bevordert en bewaakt de kwaliteit van de vormgeving? En wie zorgt voor de voorbereiding en uitvoering van het vormgevingsbeleid?

Ik ben ervan overtuigd dat het de hoogste tijd is om deze vragen te beantwoorden. Door meer kennis op te bouwen van designmanagement nemen efficiency en beheersbaarheid van bedrijfsstijlen sterk toe. Door innovatie van informatie- en communicatiesystemen kan steeds beter worden ingespeeld op de behoefte van de individuele burger. Door eigen scouting en selectie van vormgevers en bureaus sluiten opdracht, ervaring en mentaliteit beter op elkaar aan. De instelling van een bureau van de ‘Rijksvormgever’ – mogelijk onder de vleugels van Algemene Zaken – symboliseert het belang dat de overheid toekent aan goede vormgeving. Maar zij is vooral een randvoorwaarde voor de effectieve inzet van ’s lands vormgevingspotentieel ‘tot nut van het algemeen’.

5. De Belastingdienst levert het bewijs.
Ik had een oom die een leven lang bij de Belastingdienst werkte. Hij schopte het tenslotte tot directeur van het kantoor in Rotterdam. Op zijn bureau (of daarachter – dat weet ik niet precies) had hij een bordje met de tekst ‘Money is the root of all evil. We’ll take it away.’ Dat was zijn manier om zich als verre nazaat van de Hertog van Alva te verontschuldigen.

Kort na zijn pensionering begon de Belastingdienst aan een ingrijpend veranderingsproces. In de vroege jaren ’80 leed de organisatie aan ernstige vormen van verkokering, fragmentering en bureaucratisering. Een inventarisatie van presentatievormen en formulieren toonde zo’n bedreigende chaos dat de top van het Ministerie van Financiën in actie kwam. In 1986 begon een omvangrijke huisstijloperatie met – hoe kon het ook anders – efficiency als centrale doelstelling.

Drie jaar later verscheen een nieuw aangiftebiljet inkomstenbelasting. De vorm was door BRS Premsela Vonk (het latere Eden) grondig herzien en de redactie was weggehaald bij de belastingtechnische ‘materie-deskundigen’ en in handen gegeven van Tappan. Het algoritmische ganzenbord-formulier haalde wereldwijd de pers. Maar de nieuwe vorm had ook verbazingwekkende resultaten: er werden minder fouten gemaakt bij het invullen, het aantal telefonische vragen liep met tientallen procenten terug en belastingplichtigen stuurden hun formulier zelfs eerder in. Bovendien liepen de kosten in één klap terug met zo’n miljoen gulden per jaar, onder meer werd een groot bedrag op porti bespaard door minder en lichter papier te gebruiken. In de volgende jaren werden vergelijkbare successen behaald met andere formulieren en standaardbrieven. De totale besparing die door het samenspel van vormgeving, redactie en automatisering is gerealiseerd, is bij mijn weten nooit becijferd. Dat het meer dan 10 miljoen gulden is, staat wel vast.

Hoewel vormgevers een sleutelrol hebben gespeeld bij de verbetering van de Belastingdienst, waren er meer factoren in het spel. Parallel aan de huisstijloperatie werd begonnen met een klantgerichte kanteling van de organisatie. En de Belastingdienst ging als eerste overheidsdienst ‘commercieel’ op televisie. In het STER-blok werd de boodschap verteld dat ‘we het niet leuker kunnen maken, maar wel gemakkelijker.’ Deze drie elementen versterkten elkaar op zo’n manier dat de barsheid van de belastingambtenaar omsloeg in hulpvaardigheid, en dat de burger de Belastingdienst bijna sympathieker vindt dan zijn eigen bank.

Tenslotte
Ik hoorde een Belg ooit spreken over ‘facadisme’. Wat hij bedoelde was dat voorgevels worden verfraaid terwijl de behuizing daarachter steeds verder verkrot. Een Amerikaanse bestuursvoorzitter zei daarover:

‘Good design has nothing to do with image, which is a phony word if there ever was one. Image is basically an attempt to cover up, a cosmetic applied to make you look better than you really do. Good design at heart is simply honesty. It is an ingredient of character.’

Waar begrippen als betrouwbaarheid en integriteit voor elke fatsoenlijke organisatie centraal moeten staan, geldt dat zeker voor de overheid. Goede vormgeving vormt daarvan de dagelijkse bevestiging.

Eén reactie

Reacties zijn gesloten.

%d bloggers liken dit: