De eeuwige jeugd

Afbeelding: Sancta Alicia uit de serie ‘Iberisch kleurboek’, DK/ 1989

Column voor Items, 2003

Jaren geleden hadden we het bij het Philips-project Vision of the Future over de Barbapappa-stijl, vanwege de speelgoedkleuren en weke, kindvriendelijke vormen van de toekomstproducten. Nu heeft die trend dan eindelijk het winkelschap bereikt. Bij de Bijenkorf kun je dit voorjaar natuurgetrouwe beelden van Barbapappa en zijn naaste familie kopen. Ze zijn bedoeld als souvenirs voor volwassenen – niet als speelgoed voor kinderen. Maar wat zijn dat dan voor volwassenen?

De Franse filosoof Alain Finkielkraut zegt daarover: ‘Er bestaat geen ergere wereld voor een kind dan één zonder volwassenen en in zo’n wereld leven onze jongeren. (…) Jeugd is het ideaal van de volwassene geworden in plaats van omgekeerd. Ik voel me geen oude man als ik dit zeg.’ Ik deel de zorgen van Finkielkraut. Het ideaal van de jeugd heeft het karakter gekregen van een culturele obsessie. Eerst is er de verlengde adolescentie die, zoals Balkenende en Bos aantonen, ruimschoots tot voorbij je veertigste kan worden opgerekt. Daarna het krampachtig vasthouden van aspecten van de jeugd, zoals kleding en popmuziek. En de ontkenning van de fysieke ouderdom door eindeloze fitness-oefeningen en de wonderen van de cosmetische chirurgie. Volwassen worden – dat lijkt wel het ergste wat een mens kan overkomen. Om over oud worden maar te zwijgen.

Kijk ik naar mijn eigen ouders, dan zijn die zo lang ik me kan herinneren volwassen geweest. Bij mijn geboorte hadden ze de oorlog nog geen twintig jaar achter de rug. Er was weinig tijd (en geld) voor spielerei. De verantwoordelijkheid om carriere te maken en kinderen in vrede en welvaart groot te brengen drukte zwaar. Adolescentie? Misschien dat ze buiten ons gezichtveld wel eens iets ballorigs deden; daarbinnen was dat ondenkbaar. Kleding? Mijn vader kocht rond zijn zestigste zijn eerste paar sportschoenen – alleen omdat hij er op vakantie zo lekker op liep. Popmuziek? De eerste Beatles-plaat kregen we begin jaren ’70 kado van een eigentijdse oom. Na één kant was het wel weer genoeg. Tot op de dag van vandaag hebben mijn ouders hun leeftijd nooit ontkend. Ze wandelen steeds langzamer zonder zich daarvoor te schamen. Ze laten zich niet intimideren door hyperactieve reclame-pensionado’s. Misschien dat mijn moeder wel ‘ns gedroomd heeft van een facelift, maar dat is dan ook alles.

Mijn ouders leven op hun manier serieus. Wanneer ze iets kopen, tellen voor hen vooral het nut en de waarde. Consumentenproducten als auto’s, ijskasten, mixers en geluidsinstallaties kiezen ze op hun bruikbaarheid. Het zijn stuk voor stuk middelen tot een doel, niets meer en niets minder. Voor mijn vader geldt dat ook voor kleding; mijn moeder is op dat vlak schoorvoetend met haar tijd meegegaan. Kunst- en siervoorwerpen beoordelen ze op hun ambachtelijke schoonheid. Ze hebben waardering voor dingen die met kundigheid, liefde en ‘goede smaak’ gemaakt zijn. Een beeld van Barbapappa zou in hun interieur belachelijk zijn – hoogstens te verklaren uit de vergeetachtigheid van één van de kleinkinderen.

Ik weet niet of ze beseffen dat mijn generatie ondanks – of juist dankzij – hun houding een onvervulbare behoefte aan speelgoed heeft ontwikkeld: een radio in de vorm van een muis en een wc-borstel in de vorm van een plant, een ring met een klokje en een horloge met een beeldscherm, een gerobotiseerd hondje en een fruitschaal op wieltjes. Terreinwagens en cabriolets, oldtimers en nieuwbakken klassiekers – we zitten achter het stuur van de auto’s waarmee we speelden (of gespeeld hadden willen hebben). Mobiele telefoons zijn game computers geworden met een overvloed aan nutteloze maar amusante functies. Veel van onze meubels lijken bedoeld voor de kinderkamer. Een boze fee betoverde ons keukengerei; zelfs hamer, nijptang en schroevendraaier werden door haar toverstafje aangeraakt.

Finkielkraut waarschuwt tegen dat vertoon van overjarige jeugdigheid. Ik deel zijn zorgen, maar taxeer tegelijkertijd de jeugdige blikken om mij heen: doorzien ze mijn machteloze verzet tegen rijping en slijtage? En ik denk aan de regels van Jan Hanlo: ‘Zijn mannen eigenlijk nog jongetjes van binnen/ Of is een jongetje oud, zijn jeugd een kelk?’

%d bloggers liken dit: