Afbeelding: boekomslag Prometheus, Niels Meulman en DK/ 1992
* * *
Ik schreef dit stuk als prille directeur van Premsela in 2004 om een tweetal discussieavonden onder de titel ‘De achterkant van de vormgeving’ op te warmen. Het verscheen op 11 maart 2004 in de kunstbijlage van De Volkskrant, met als bovenkop ‘Waarom design zich niet langer moet laten gijzelen door de kunstsector’. De publicatie leidde tot een scherpe polarisatie, die zich de week daarop tijdens de eerste discussieavond manifesteerde. Onder leiding van Marcel van Dam werd in het uitpuilende kantoor van Premsela aan de Rapenburgerstraat ongehoord fel gedebatteerd over de relatie tussen kunst, vormgeving en overheidsbeleid. Ik herinner me de woorden van een boze mevrouw: ‘Premsela is de LPF van de vormgeving!’ Ze doelde daarmee ook op mij: ‘En jij bent de Pim Fortuyn van de vormgeving!’
Een half jaar later echode deze avond na in een tribunaal bij Droog Design, waar de vormgevings-nomenklatura zich op uitnodiging van een fondsdirecteur had verzameld om Premsela tot de orde te roepen. Het is jammer dat er van die avond geen verslag of opname is gemaakt, want het was een schandalige bijeenkomst. Na een omzichtige inleiding van de fondsdirecteur werd ik persoonlijk ter verantwoording geroepen: wie dacht ik wel te zijn om de geldigheid het zegenrijke vormgevingsbeleid in twijfel te trekken? Ik herinner me dat ik daarop mijn argumenten en ideeën naar voren bracht, en dat alleen Joris Laarman en Marcel Wanders in staat bleken om zich genuanceerd te uiten. Ik herinner me vooral een zwijgende of hooguit mompelende meerderheid van mensen, die ik veelal kende en waardeerde. Tegen middernacht wandelde ik naar m’n auto, eerder verbaasd dan verbolgen.
Het beleidsplan 2005-2008 van Premsela heette ‘Verhoudingsgewijs’. In het nawoord citeerde ik uit een vers van de vorige week overleden dichter L. Th. Lehmann:
‘Nog even? Raakt mode
dan los
van kleren?Wordt couture, hoera,
een kunst zonder klanten?En dat in deze barre
verkooptijd?’
De fijne ironie van dit citaat was de meeste deelnemers aan het tribunaal bij Droog Design niet besteed. Het zou nog jaren duren voor de verbinding tussen vormgeving, cultuur en economie door de meesten werd erkend als de basis voor modern vormgevingsbeleid.
* * *
Het gaat goed met vormgeving. Van Catshuis tot UWV-kantoor, van Stedelijk Museum tot Blokker, van RTL4 tot het Financieele Dagblad – je struikelt erover. Vormgeving neemt bezit van internet, kantoren, kranten, musea, televisie, tijdschriften, winkels en woningen. Of we het nu leuk vinden of niet: vormgeving is overal. Waarop is dit succes gebaseerd? Waarom vinden we vormgeving zo belangrijk? Hoe hebben vormgevers hun heldenstatus bereikt? Is ook hier, zoals de dichter Rilke schreef, ‘roem de som van misverstanden’?
Vormgeving is een onoverzichtelijke en rafelige categorie. Het is moeilijk om samenhang te ontdekken tussen mode en typografie of verpakkingen en keramiek. Eigenlijk hebben ze maar twee dingen gemeen: de werkwijze en de opdrachtgever. En zelfs daarop zijn talrijke uitzonderingen. Met al die onduidelijkheid is vormgeving een rohrschach-test. We kunnen er zo ongeveer alles in zien, afhankelijk van onze geestesgesteldheid en bedoelingen. Voor beleidsmakers, consumenten, critici, docenten, gebruikers, opdrachtgevers, en ook voor de vormgevers zelf is vormgeving een bron van verwarring. Je kunt die verwarring terugbrengen tot vier prominente misverstanden over de begrippen design, functionaliteit, kunst en innovatie. De optelsom verklaart misschien de huidige roem van de vormgeving, maar kan ook toekomstige ontwikkelingen belemmeren.
Vormgeving is design
Er zijn net twee boeken uit over Nederlandse vormgeving, beide bestemd voor een breed publiek. Het ene heet Dutch design, het andere Designers in Nederland. Vormgeving is in 2004 definitief design geworden. Verder verzet tegen het gebruik van dit leenwoord is zinloos. Toch zal de weerstand nog wel even aanhouden. Het grote publiek mag design omarmd hebben, voor de harde kern van betrokkenen staat het voor commercie en oppervlakkigheid.
Design is synoniem geworden met eigentijdse, opvallende vormen en kleuren. Zeg ‘designbank’ en je gesprekspartner heeft er onmiddellijk een in gedachten. Zeg ‘designradiator’ en je hoeft niets meer uit te leggen. Design is een kwaliteit die gewone producten bijzonder maakt. Het commerciële mes snijdt daarbij aan twee kanten. Design-producten zijn duurder dan gewone producten, omdat we er emotionele waarde aan toekennen. En ze hebben een kortere levensduur, omdat we bang zijn om achter te lopen (of, anders gezegd, alleen in het heden kunnen bestaan).
Dat design daarmee uitsluitend commercieel en oppervlakkig is, is niet waar. Die opvatting onderschat allereerst het publiek. We zouden wel erg dom zijn als we ons lucht lieten verkopen. Natuurlijk, iedereen voelt zich wel eens bedrogen na de impulsaankoop van een hebbeding. Maar veel vaker weerhoudt zelfs de kennis van productiekosten ons er niet van om voor een designproduct het tien- of twintigvoudige te betalen. Die prijs is een kwestie van symboliek, niet van bedrog. We hebben psychologische, sociale en culturele motieven om ze waardevol te vinden. Design is een manier om je te onderscheiden en ergens bij te horen. En design geeft uitdrukking aan iets wat je ‘het sociaal-culturele klimaat’ zou kunnen noemen. Het weerspiegelt veranderingen in de samenleving, maakt zichtbaar hoe de stemming wisselt. Voelen we ons veilig? Zijn we optimistisch over de toekomst? In de abstracte taal van design worden die vragen soms verrassend nauwkeurig beantwoord.
Veel Nederlandse vormgevers hebben een grondige hekel design. Hun vooroordeel heeft te maken met hun beroepsopvatting, maar ook met het feit dat ze er niet goed in zijn. Nederland heeft traditioneel niet veel gevoel voor de schittering van uiterlijkheden. Misschien is Jan des Bouvrie de uitzondering die de regel bevestigt. Alleen is zijn design eerder een publieksvriendelijke variant van het modernisme, dan een reflectie op de veranderende cultuur en samenleving.
Vormgeving is functioneel
De schrijver Théophile Gautier schreef in het voorwoord bij zijn roman Mademoisselle du Maupin (1835): ‘Alles wat nuttig is, is lelijk, want het is de uitdrukking van behoeften, en die van de mens zijn onwaardig en weerzinwekkend, net als zijn arme en zwakke natuur.’ Terwijl de Industriële Revolutie in grote delen van Europa nog op gang moet komen trok Gautier bij voorbaat een scherpe grens tussen kunst en vormgeving. Kunst is nutteloos en vormgeving is functioneel. De kunstenaar voorziet alleen in zijn eigen behoefte; de vormgever houdt rekening met de behoeften van de ander.
Vormgevers, de Duitse, Nederlandse en Scandinavische voorop, trokken jarenlang ten strijde met leuzen als ‘form follows function’ en ‘less is more’. Het functionalisme was lang de bepalende ideologie van de Nederlandse vormgeving. Het sluit goed aan bij onze calvinistische denktrant, waarin nuttigheid en soberheid om voorrang strijden. Met name onze ‘staatsbedrijven’ – Belastingdienst, De Nederlandse Bank, PTT, NS en Schiphol – hebben jarenlang geïnvesteerd in de kwaliteit van functionele vormgeving. De ontwerpen van aangiftebiljet, brievenbus, muntgeld, trein, vertrek- en aankomsthal zullen niet snel worden geëvenaard. Een veelzeggend hoogtepunt is ook de voorzittershamer van de Tweede Kamer van Bruno Ninaber van Eyben. De hamer werd eenvoudiger van vorm én beter hanteerbaar door de kop te vervangen door een rubber schijf.
Maar de gedachte dat de beste vorm het loutere gevolg is van de functie heeft veel van zijn naoorlogse populariteit verloren. Vormgeving die streeft naar objectiviteit of ‘zakelijkheid’ vereist ijzeren discipline. Zodra de aandacht voor details verslapt, ontstaat een indruk van bloedeloosheid. Dat gebeurde dan ook. Tegelijkertijd drukte de vormgever vanaf de jaren ’60 steeds krachtiger een persoonlijk stempel op zijn werk. De vormgeving emancipeerde van een ambachtelijke in een artistieke discipline. Het kwaliteitsoordeel verschoof van productie- en gebruikerseisen naar kunstzinnige aspecten als concept en oorsponkelijkheid. Veel vormgevers namen bewust afstand van markt en industrie.
Dat vormgeving functioneel is, is vandaag minder waar dan twintig jaar geleden. Misschien kan de stelling nog verdedigd worden door nuttigheid te verbinden aan emotie en beleving. Modeontwerper Marlies Dekker kan zo voor het functionalisme behouden blijven, wanneer ze zegt: ‘Een lingeriesetje kan je leven veranderen.’
Vormgeving is kunst
In het tijdschrift ArtReview van februari staan een paar bijdragen over de troebele verhouding tussen kunst en vormgeving. Terwijl Nederlandse auteurs de kwestie steevast met dodelijk ernst behandelen, maken de Engelsen zich vrolijk over de ontstane verwarring. Als ‘running gag’ fungeert een stoel die ontworpen is door de Amerikaanse kunstenaar Donald Judd. Is het een meubel of een sculptuur? Iemand zegt dat het alleen al vanwege zijn prijs een kunstwerk is. Iemand anders dat Judd zelf gezegd heeft dat het geen kunstwerk is. Weer een ander dat het een meubel is omdat Judd de oplage niet heeft beperkt. En nog een ander beweert dat het gewoon een armzalig vormgegeven stoel is.
Wanneer is een stoel niet zomaar een stoel en wanneer is een stoel gewoon een stoel? De vraag doet denken aan de provocaties van Marcel Duchamps. Met zijn ready-mades als een flessenrek (Porte-bouteilles, 1914) en een urinoir (Fountain, 1916) stookt hij nog steeds onrust. Volgens hem is het onderscheid tussen gebruiks- en kunstvoorwerpen niet alleen een kwestie van nuttigheid, maar ook van hun omgeving en bedoeling. Zijn ready-mades zijn gebruiksvoorwerpen die in een nieuwe rol artistieke ambities krijgen. Ontwerper Ted Noten beschrijft iets dergelijks: ‘Een sieraad kan een heel autonoom ding zijn, zoals kroonjuwelen hun prestige houden als de koningin ze niet draagt.’ Wanneer we hem op die manier bekijken, is de stoel van Judd een schijnprobleem. Hij speelt, net als wij, verschillende rollen en blijft toch zichzelf.
Behalve hun producten wisselen ook de vormgevers zelf van rol. Ontwerpers als Job van Bennekom, Jurgen Bey, Tord Boontje, Hella Jongerius, Job Smeets, Oscar Suleyman en Viktor & Rolf spelen beurtelings in commerciële en artistieke theaters. Nederlandse vormgeving loopt in deze internationale trend voorop. Een verklaring kan worden gezocht in het bijzondere talent van deze generatie. Maar ook de eerder geschetste neergang van het functionalisme, de mentaliteit in het vormgevingsonderwijs, en de voortrekkersrol van Droog Design zijn van invloed geweest.
Vormgeving is innovatief
Moderne vormgeving is ontstaan in het spoor van de Industriële Revolutie. Wanneer in het laboratorium iets nieuws werd uitgevonden, maakte de ontwerper daar een product van dat geschikt was voor de fabriek. Vormgevers geloven daardoor traditioneel in vooruitgang. Het volgende product kan altijd beter zijn dan het vorige.
Ook wanneer bestaande technieken en materialen op een andere manier worden gebruikt, ontstaan innovatieve producten. Recente voorbeelden zijn veelzeggend. De aanstaande beursgang van het automerk Spyker is voor een belangrijk deel te danken aan ontwerper Maarten de Bruyn. De succesvolle kinderwagen Bugaboo – goed genoeg voor prinses Amalia – is ontwikkeld door Max Banenburg en Eduard Zanen. In de Makkummer aardewerkfabriek van Koninklijke Tichelaar werd nieuw leven geblazen door vormgevers als Babs Haenen, Hella Jongerius en Roderick Vos.
Nederland investeert veel in onderzoek en ontwikkeling, zo’n 8,5 miljard euro, waarvan een derde door de overheid wordt betaald. Maar het rendement van die investering is in vergelijking met andere landen laag. Paul Rutten, hoogleraar culturele industrie, vraagt zich af: ‘Wat houden onderzoek en ontwikkeling nou helemaal in? Hoogopgeleide mensen die maar producten zitten te verbeteren, terwijl de consument allang niet meer in de gaten heeft wat er verbeterd is.’ Rutten pleit onder meer voor een sterkere rol van marketing en vormgeving.
Hoewel het aandeel van vormgevers in productvernieuwing aantoonbaar is, wordt het in Nederland nauwelijks erkend. Anders dan de meeste Europese landen hebben wij geen economisch georiënteerde vormgevingscentra. De overheid heeft nauwelijks aandacht voor de aansluiting van vormgeving op onderzoek, ontwikkeling en industrie. De gevolgen zijn bekend: nieuwe technologie wordt te laat verpakt in producten, veel goede ideeën sneuvelen als prototype, en een steeds groter deel van onze industrie concurreert alleen nog op kosten met het buitenland.
Wat betekenen deze opmerkingen over design, functionaliteit, kunst en innovatie voor het vormgevingsbeleid? Onze uitgangspositie is gunstig. We hebben een rijke vormgevingstraditie en een uitzonderlijke potentieel aan talent. Vormgeving is – samen met architectuur, moderne dans en performing arts – één van de schaarse gebieden waarop Nederland internationaal uitblinkt. Maar de eenzijdige oriëntatie op de beeldende kunst biedt geen garanties voor de toekomst.
Het is hoog tijd om het overheidsbeleid voor vormgeving los te maken van beeldende kunst. In de Raad voor Cultuur, op scholen en academies, bij subsidieregelingen en stimuleringsfondsen, in musea en collecties – bijna overal wordt vormgeving behandeld als toegepaste kunst. Hoewel de onderlinge relatie hecht is, zijn kunst en vormgeving verschillende disciplines. Schoenontwerper Jan Jansen formuleert het zo: ‘Ik maak geen vrije kunst maar een industrieel product waarop je goed moet kunnen lopen. Ik ben altijd gebonden aan de voet. Als dat niet zo was, zou ik mijn ontwerpen nog veel mooier kunnen maken.’
Vormgeving verdient in deze nieuwe eeuw een zelfstandige positie. Alleen op die manier kan zij culturele, maatschappelijke en economische doelstellingen verbinden. Vormgevers hebben een open oog voor populaire en elitaire cultuur. Ze kunnen de herkenbaarheid van de politie, de leesbaarheid van bijsluiters en de leefbaarheid van schoolgebouwen verbeteren. Ze kunnen een brug slaan tussen technologische vernieuwing en productontwikkeling. Ze kunnen een pioniersrol spelen in de creatieve economie. Ze kunnen Nederland internationaal betekenis geven.
Vormgevers zijn niet gebaat bij een sleetse vorm van mecenaat, maar eerder bij ambitieus en zorgvuldig opdrachtgeverschap. Dat moet ook de inzet zijn van vormgevingsbeleid. Het ideale scenario verloopt als hink-stap-sprong. Hink was de opheffing van het prestigieuze Vormgevingsinstituut in 2001. Stap is de versterking van de bestaande structuur van fondsen, opleidingen en instellingen, en het vullen van de gaten. Sprong wordt de brede betrokkenheid van meer private en publieke organisaties dan alleen het Ministerie van OCW. Dan komt het wel goed met de vormgeving.