Afbeelding: Jaarverslag Perscombinatie, Anthon Beeke DK/ 1993
* * *
Column voor Items, 2000
Ik begon mijn loopbaan als grafisch ontwerper bij de studio van Anthon Beeke. Op dat moment was Anthon net hersteld van een oogkwaal en had hij een klant die daar niet hoorde. Hoe die bij de studio verzeild was geraakt, begrijp ik nog steeds niet – hij had er helemaal niets te zoeken. De klant, dat waren twee broertjes met een uitgeverij in schoolboeken. Ze waren bij m’n beroemde baas gekomen voor nieuwe omslagen. Hij had ze hartelijk onthaald, de opdracht werd geoffreerd en de offerte akkoord bevonden. Vervolgens was er één presentatie geweest, waarin behalve een omslag ook een voorstel voor de layout en typografie van het binnenwerk was getoond. Je wist immers maar nooit.
Sinds die – overigens succesvolle – presentatie was er een half jaar verstreken. Gedurende zes tergend lange maanden belden de broertjes steeds wanhopiger naar m’n baas, maar ze kregen niemand te spreken dan de opgewekte secretaresse. Tot mij als nieuweling gevraagd werd de zaak weer op te pakken: ‘Want vooral het binnenwerk heeft haast.’ Ik besloot eerst maar ‘ns op te bellen en kreeg snel een van de broertjes aan de lijn. Hij brieste het uit: ‘Binnenwerk? Typografie? Omslagen moet ik hebben! En snel!’
De herinnering aan de wanhoop en woede van die twee verdwaalde broertjes kwam de afgelopen periode plotseling naar boven. We hebben namelijk ons huis laten verbouwen.
Wat ben je als opdrachtgever? Iemand met een behoefte, een vraag, een probleem. Iemand die hulp wil ruilen voor geld en vertrouwen. Iemand die graag de baas speelt, maar zich nauwelijks de risico’s van zijn situatie durft voor te stellen. Iemand die er feitelijk om vraagt om bedrogen te worden, maar smeekt om dat vooral niet te laten merken.
Onze aannemer is niet eens zo’n monumentale slechterik. Toch speelde hij het klaar om de spanning tot blockbuster-hoogte op te voeren. Het ging daarbij niet primair om de gebruikelijke overschrijdingen van budget en deadlines. Dat lag in de lijn der verwachting: hinderlijk maar draaglijk. Nee, het ging erom dat iemand onze persoonlijke levenssfeer kraakte, en een schemergebied creëerde van informaliteit en vertrouwen. Met een schok realiseerde ik me dat we ons afhankelijk hadden gemaakt van een aannemer die al lang geen onderscheid meer maakte tussen klanten en slachtoffers.
Onze aannemer werd ons viavia aanbevolen. We hadden inmiddels een offerte laten maken bij een grote lokale aannemer en die ervaring leek niet voor herhaling vatbaar. Waar word je nog zo geschoffeerd wanneer je zoveel geld komt uitgeven? Onze aannemer was anders: ambachtelijk, betrokken, meedenkend, flexibel en bovendien aanmerkelijk goedkoper dan de grote jongens. Hij stelde het voor alsof hij een hecht netwerk had van toeleveranciers: de netwerkeconomie in optima forma. Dat had iets aangenaam moderns. Daar kwam nog bij dat onze aannemer dezelfde voor- én achternaam had als mijn zwager, vertrouwenwekkender kon het bijna niet.
Zodra de koop van ons huis gesloten was, ging hij enthousiast aan het werk. Maar gaandeweg werd duidelijk dat hij ons niet wilde informeren over de voortgang. Er heerste een dreigende radiostilte over de onderwerpen tijd en geld. Hij maakte afspraken maar kwam ze niet na, leverde onvolledige kostenoverzichten. Vlak voor de verhuisdatum kregen we eindelijk te horen dat hij inmiddels weken achter lag op schema.
Was ik nou zo naief geweest? Ik had m’n best gedaan om onze aannemer te vertrouwen. Dat betekende dat ik wilde geloven wat hij zei (zelfs als hij zweeg) totdat ik grond vond voor twijfels. Het formaliseren van onze relatie zag ik daarom steeds als een zwaktebod. Bovendien, met al m’n werkervaring zou ik ons project wel in de haven sturen. Onvermijdelijk volgde de afhankelijkheid, en daarna de wanhoop. En daarna de woede.
De broertjes-in-schoolboeken werden uiteindelijk trouwe klanten. We maakten op tijd en naar tevredenheid hun omslagen en verkochten ze zelfs een soort woordmerk, à la manière de Neville Brody. Weken had ik erop zitten tekenen, want de eerste Apple was nog niet aangeschaft. Toepasselijk genoeg begon het logo steeds meer te lijken op een uiltje. Bij de presentatie zag ik de broertjes twijfelen. Feitelijk begrepen ze d’r niks van en waarschijnlijk vonden ze het ding gewoon lelijk – maar dat zeiden ze niet. Integendeel, ze betaalden ons veel geld en probeerden aan hun nieuwe woordmerk te wennen.
Op de studio waren we allang weer met andere dingen bezig, toen er een fax binnenkrulde. Hij was verstuurd vanuit de garage naast de uitgeverij. De pagina was vrijwel leeg en zag er smoezelig uit. In getikte letters stond er: ‘Klachten van afnemers. Logo leest als kut.’ Daaronder stonden de initialen van één van de broertjes. De hele studio kwam er omheen staan; zelden hebben we zo gelachen. Later hoorde ik van de opdrachtgever dat zijn klanten hem op een beurs op de dubbelzinnigheid hadden gewezen. Dat was allemaal tot daaraantoe, maar toen ook zijn dochter eenzelfde opmerking maakte, werd het hem te veel. We hebben het woordmerk – mijn onbegrepen ode aan Rorschach – toch maar aangepast.