Afbeelding: omslag van tentoonstellingscatalogus van Arakawa en Gins voor het Guggenheim Museum, 1997
* * *
Deze week verscheen Lang leve kunst, over ouderen en cultuur bij NAi010 uitgevers. Voor deze publicatie schreef ik onderstaande bijdrage. Zie ook de bijbehorende presentatie.
* * *
Op het forum van de website craftster.org schrijft een vrouw:
Mijn vader is 89 en behoorlijk zwak, maar hij wil nog steeds zelfstandig douchen. Hij vindt het moeilijk om een stuk zeep vast te houden, daarom probeerde ik met kerst een stuk zeep met een koordje voor hem te kopen. Na een week zoeken vond ik er twee — van 9 en 12 dollar. Omdat ik dat te duur vond, heb ik zelf iets gehaakt. Eerst wilde ik meer een open netje maken, maar ik vond dat het ook een combinatie kon zijn van een washandje en een zeepzakje. Er is alleen één probleem: hij wil het niet gebruiken. We weten niet waarom — hij is dement. Heeft iemand ervaring met dit soort problemen? Behalve het maken van een netje-als-houder heb ik werkelijk geen idee. Alle suggesties zijn enorm welkom.
Tot op heden stromen de suggesties niet binnen. Iemand stelt voor een zeepdispenser op te hangen, en dat is het wel.
De vader in dit voorbeeld kunnen we rekenen tot de ‘oude senioren’, mensen die door hun leeftijd beperkt zijn in hun fysieke en mentale mogelijkheden en in hun laatste levensfase verkeren. Deze groep levert de dominante karikatuur van ouderen als zielig, arm en ongelukkig. In zijn schrijnende simplisme wordt dit beeld ook bevestigd door het probleem van de vrouw op craftster.org. Daar tegenover staan andere groepen als ‘jonge senioren’ en ‘bewuste levensgenieters’. De eerste groep verkeert nog in de ontkenningsfase en leeft op een manier die eigenlijk niet bij haar leeftijd past; de tweede aanvaardt veroudering als een feit en gaat er probleemloos en pragmatisch mee om. Maar welke typologie van (sub)groepen men ook hanteert, het is zonneklaar dat de enorme wereldpopulatie van ouderen even geschakeerd is als haar wensen en behoeften.
Bij het ontwerpen voor ouderen is het dus van belang afstand te nemen van hardnekkige vooroordelen en niet iedereen over één kam te scheren. Tegelijkertijd vereist een samenhangende benadering wel een centraal uitgangspunt of een centrale vraag op een hanteerbaar abstractieniveau. Zo gebruikt de Lund University in Zweden voor haar onderzoeksprogramma Elderly People and Design als uitgangspunt: ‘Ouderen moeten in staat zijn om hun manier van leven te veranderen overeenkomstig het door hen verlangde (en gevarieerde) niveau van afhankelijkheid en onafhankelijkheid’. Een ander voorbeeld komt van het ontwerpbureau Fuelfor, gevestigd in Barcelona en Singapore, dat bij zijn onderzoeksproject Considering Elderly uitgaat van de centrale vraag: ‘Hoe kunnen we opnieuw nadenken (‘rethink’) over de ervaring om oud te worden in de huidige samenleving?’
Deze twee voorbeelden vragen om een ontwerpopvatting die verder gaat dan het streven naar gebruiksvriendelijkheid of esthetiek. Om hier een serieuze rol te kunnen spelen, moeten ontwerpers hun fixatie op het product als oplossing van een analyseerbaar probleem loslaten. In plaats daarvan moeten ze zich allereerst richten op de politieke, sociale, economische en/of ecologische situatie waarin ouderen verkeren en hen als ‘mededenkers’ en gebruikers betrekken bij het ontwerpproces. Langs die weg ontstaan dan ideeën, waarvan de beste een vorm krijgen als product, dienst of project.
Context en participatie kunnen ook op de eigen ervaringen van ontwerpers geënt zijn, zoals cases van het Swiss Age Explorer Institute en de Michael Graves Design Group laten zien. Het Zwitserse instituut ontwikkelde een Age Man Suit, een kostuum dat het midden houdt tussen een astronautenpak en beschermende kleding tegen radioactieve straling, om informatie te verzamelen voor het verbeteren van producten en productverpakkingen. Daarnaast biedt de uitdossing ook de kans aan niet-ouderen, zoals artsen en ontwerpers, om te ervaren wat de gevolgen zijn van veroudering. De Age Man Suit omvat een koptelefoon die geluid vervormt, een geel vizier dat het blikveld vertroebelt en kleuren verduistert, een verzwaard vest van tien kilo, kussentjes om de gewrichten waardoor ledematen moeilijk gebogen kunnen worden en enorme handschoenen die de fijne motoriek belemmeren. Een journalist beschrijft hoe ze haar tijdelijke veroudering beleeft: ‘Ik heb me niet meer zo belast gevoeld sinds ik negen-en-een-halve maand zwanger was, of zo claustrofobisch sinds ik in de benauwde schuilplaats klom die een Irakese dissident onder zijn keuken had gebouwd’.
Michael Graves Design Group is het ontwerpbureau van de gelijknamige, wereldberoemde architect en ontwerper. Graves (1934) zit als gevolg van een ruggenmergontsteking sinds 2003 in een rolstoel. In het ziekenhuis laat hij zich ontvallen: ‘Ik kan hier niet sterven, het is hier te lelijk’. Behalve de esthetische gebreken ontdekt hij later ook andere tekortkomingen:
Mijn eerste dag in een rolstoel dacht ik, goed, vandaag kan ik me eindelijk scheren. Dus ik vervoerde mezelf naar de badkamer — ik was overigens erg trots op mezelf — en ik probeerde de heetwaterkraan te grijpen, maar ik kon er niet bij. En toen dacht ik: nou ja, dat is geen onoverkomelijk probleem. Ik kan iemand vragen om m’n elektrische scheerapparaat te brengen. En ik keek om me heen waar ik een stopcontact kon vinden, en de contactdoos zat net boven de vloer.
Op basis van zijn eigen ervaringen begon Graves te ontwerpen voor de gezondheidszorg. In samenwerking met het bedrijf Stryker ontwikkelde zijn ontwerpbureau ziekenhuismeubels die uitmunten in gebruiksvriendelijkheid en een optimistische expressie. De stoel uit deze serie heeft ronde armleuningen die opvallend ver naar voren steken. Graves legt uit waar de vorm vandaan komt: ‘Een van de dingen die we leerden was dat mensen zich eerst naar de voorste rand van de stoel moeten verplaatsen voor ze kunnen opstaan. En wanneer ze zover zijn, duwen ze zich in één keer omhoog.’ Door de leuningen met vijf centimeter te verlengen heeft de ontwerper de hefboomwerking zodanig vergroot dat het aanzienlijk minder inspanning kost om op te staan.
Hoewel de ontwerpopvatting van het Swiss Age Explorer Institute en de Michael Graves Design Group veel waarde hecht aan omgeving en ervaring, blijft die dicht bij de traditionele praktijk door een rationele, probleemgestuurde invalshoek. Dat ligt anders bij het Bioscleave House van de architecten, kunstenaars en dichters Arakawa en Madeline Gins. (Shusaku) Arakawa (1936—2010) verhuisde in 1961 van Tokio naar New York, naar eigen zeggen met niet meer dan 14 dollar op zak, en het telefoonnummer van Marcel Duchamp, die zijn beschermheer werd. Twee jaar later begon zijn artistieke en persoonlijke relatie met Madeline Gins (1941), met wie hij eind jaren tachtig de Reversible Destiny Foundation oprichtte. Het doel van de stichting is om architectuur te ontwikkelen die de menselijke levensduur kan verlengen. Het Bioscleave House geldt als een van haar belangrijkste projecten.
Dit leven-splijtende huis staat op Long Island, kostte twee miljoen dollar en werd in 2005 opgeleverd. Arakawa en Gins willen de bewoners jong houden door hen voortdurend te onderwerpen aan een experimentele relatie met hun omgeving. Ze gebruiken daarvoor onder meer een overmaat aan kleuren, de maatvoering en de plaatsing van de ramen, en een heuvelachtig en ongelijkmatig vloeroppervlak. Arakawa en Gins gaan uit van de hypothese dat het immuunsysteem van de bewoners wordt gestimuleerd wanneer ze uit hun evenwicht worden gebracht. Overigens is het tot nu toe niet gelukt mensen te vinden die bereid zijn om zich voor langere tijd in het Bioscleave House te vestigen.
De opvattingen en theorieën van de Reversible Destiny Foundation hebben een wankele wetenschappelijke basis. Toch is het werk van Arakawa en Gins van groot belang als een provocatie tegenover het geloof dat design vooral is bedoeld om ongemak weg te nemen en functieverlies te compenseren. Hun motto ‘comfort is de voorbode van de dood’ klinkt misschien grimmig, maar kan ook begrepen worden als een extreme formulering van de gedachte dat ouderen zo lang mogelijk actief moeten blijven. Dat is niet alleen van belang omdat dat hun steeds meer moeite kost, maar ook omdat ze zo hun eigenwaarde en sociale netwerk kunnen behouden.
Dat laatste is ook de doelstelling van Granny’s Finest, een webwinkel voor sjaals en mutsen, bedacht door jonge ontwerpers en gebreid door ‘oma’s’. Het concept van Granny’s Finest bestaat eveneens in Frankrijk (Mamy Factory) en Groot Brittanië (Grannies, Inc.). Ondanks accentverschillen in de opbouw van de collectie, de inzet van jonge ontwerpers of de mogelijkheid een eigen ontwerp te laten uitvoeren, gaat het er bij al deze webwinkels om dat ouderen de kans krijgen hun sociale isolement te doorbreken. Granny’s Finest organiseert bijeenkomsten van breiende ouderen, waar ze gezamenlijk hun hobby kunnen uitvoeren onder begeleiding van jonge ontwerpers. Een van hen is Channa Erntsen, die vertelt: ‘De sociale kant van het project vind ik heel aantrekkelijk, de manier waarop generaties bij elkaar worden gebracht. Ik was verrast hoe waanzinnig goed deze vrouwen konden haken en breien. Het was een geweldige ervaring om samen te werken en zoveel van ze te leren.’
De samenwerking met breiende ouderen vormt eveneens de spil van Knitted Lives van de Britse organisatie Equal Arts. In dit project kregen veertig vrouwen van 60 tot 93 jaar de gelegenheid samen met de textielkunstenaars Fiona Rutherford en Jenny Burns en de schrijver Carol McGuigan een tentoonstelling samen te stellen. Op basis van hun eigen levensverhalen maakten de vrouwen 125 driedimensionale objecten. De tentoonstelling reisde langs zes plaatsen en kreeg overal enthousiaste reacties, zoals: ‘Een totaal onverwachte verrassing — een van de mooiste tentoonstellingen die ik heb gezien — ik werd er echt blij van en zelfs mijn tieners waren onder de indruk’. Knitted Lives is een voorbeeld van een project dat resulteert uit de eerder genoemde ontwerpopvatting waarin een actieve relatie met de omgeving en betrokkenen vooropstaat. Tegelijkertijd laat het project overtuigend zien dat de vaardigheden en de creativiteit van ouderen niet moeten worden onderschat.
Uit onderzoek van Maastricht University naar creativiteit en vergrijzing bij werknemers blijkt dat ze zichzelf met het ouder worden steeds creatiever inschatten. Kennelijk is die inschatting niet afhankelijk van de veroudering van vaardigheden en andere cognitieve processen, maar van de groeiende deskundigheid. Het onderzoek veronderstelt dat werknemers, naarmate ze meer gespecialiseerd zijn in een taak of vakgebied, makkelijker buiten de bestaande kaders kunnen denken. De werkomgeving heeft weinig invloed op de creativiteit, in tegenstelling tot de persoonlijkheid: mensen die bijvoorbeeld heel precies of volgzaam zijn, blijken — ongeacht hun leeftijd — minder creatief te zijn.
Met deze uitkomsten kunnen we ons afvragen waarom vernieuwing in de ontwerppraktijk bijna het exclusieve domein is van (piep)jonge ontwerpers. De presentaties op en om de Salone Internazionale del Mobile in Milaan lijken soms één grote, mondiale eindexamententoonstelling waarop producenten, tentoonstellingsmakers en journalisten gretig speuren naar jong talent en frisse ideeën. Worden de creativiteit en de vernieuwingsdrang van deze jonge ontwerpers niet schromelijk overschat? Heeft de samenleving — en al helemaal de vergrijzende samenleving — niet veel meer baat bij de herwaardering van oudere ontwerpers als designpioniers?
In mijn periode bij Premsela, het Nederlandse instituut voor Design en Mode (opgegaan in Het Nieuwe Instituut) heb ik eens het idee geopperd om, bij wijze van experiment, binnen een gerenommeerde ontwerpopleiding een klas te vormen van studenten die allen ouder zijn dan 55. De veronderstelling is dat er in die generatie genoeg getalenteerde mensen te vinden zijn die wel een creatief beroep hadden willen kiezen, maar door ouderlijke druk of andere motieven een meer degelijke kant zijn opgegaan en die de motivatie, behoefte en ruimte hebben voor een tweede loopbaan. Deze geraniumklas moet hetzelfde onderwijsprogramma volgen als de rest van de studenten. Het eindexamen omvat ten minste een seminar waarin kritisch gereflecteerd wordt over het leerproces, en een tentoonstelling. Ik ben nog steeds benieuwd hoe het eindexamenwerk van deze ontwerpers zich zou verhouden tot datgene waaraan we gewend zijn. Misschien tekent zich hier een andere dimensie van de ontwerppraktijk af, minder op snel succes gericht, en meer op een door levenservaring gevoede dienstbaarheid. Voor saaiheid hoeven we niet bang te zijn: jonge ontwerpers zouden wel eens veel meer opgesloten kunnen zitten in een gezamenlijke cultuur, met bijbehorende vormen en ideeën, dan hun oudere collega’s.
Hopelijk zijn deze oudere ontwerpers ook geïnteresseerd in de demente vader van de vrouw op het forum van craftster.org. Het zal haar eigen vader naar alle waarschijnlijk niet meer baten, maar wel de vele duizenden vaders (en moeders) die zich nu nog onsterfelijk wanen, maar straks — samen met hun kinderen — zullen moeten vechten voor het behoud van hun eigenwaarde en zelfstandigheid.