Afbeelding: Piet Stockmans, vloerinstallatie in verse klei, 2016 (herneming uit 1986)
* * *
Begeleidende tekst bij een door mij samengesteld overzicht van het werk van Piet Stockmans van 1969 tot nu. De tentoonstelling is tot 10 september 2016 te zien in zijn galerie in Genk.
* * *
De titel van de tentoonstelling refereert aan Arte Povera. In 1967 gebruikt de criticus en curator Germano Celant deze woorden – letterlijk: ‘arme kunst’ – als motto voor het werk van een groep jonge Italiaanse kunstenaars, onder wie Alighierro Boetti, Luciano Fabro, Jannis Kounellis, Mario Merz en Michelangelo Pistoletto. Vanaf het eerste begin heeft Arte Povera grote invloed op kunstenaars in West-Europa en de Verenigde Staten. Desondanks is het onmogelijk om de diversiteit van opvattingen en uitingen in programmatische termen te omschrijven.
Celant ontleent de specifieke betekenis van ‘povera’ aan het essay Towards a Poor Theatre van de toneeltheoreticus Jerzy Grotowski. Armoede is volgens hem geen beperking, maar een noodzakelijke bevrijding. Hij schrijft:
“Door de vermenigvuldiging van ingevoegde elementen probeert het Rijke Theater te ontsnappen aan de impasse die optreedt door film en televisie. […] De aanvaarding van armoede in theater, ontdaan van alles wat daarvoor niet essentieel is, openbaart ons niet alleen de ruggengraat van het medium, maar ook de ware rijkdom die het wezen van de kunst-vorm in zich heeft.”
Zo’n dertig jaar eerder behandelt cultuurfilosoof Walter Benjamin het verschil tussen theater en film vanuit een andere invalshoek. In zijn beroemde essay Het Kunstwerk in de Tijd van Mechanische Reproductie vergelijkt hij de theateracteur met de filmacteur. Hij citeert de toneelschrijver Luigi Pirandello: “De filmacteur heeft het gevoel in ballingschap te zijn – verbannen niet alleen van het toneel, maar ook van zichzelf.” Benjamin beargumenteert dat mechanische reproductie – net zoals het Rijke Theater – “het concept van authenticiteit” beschadigt en de unieke ervaring van het kunstwerk verstoort.
Als ontwerper van industrieel aardewerk kent Stockmans de gecompliceerde relatie tussen origineel en reproductie. Misschien ligt daar een van zijn drijfveren om zich als kunstenaar volledig op het wezen van de kunst-vorm te richten. Zo zegt hij over zijn Porseleinen bollen (1969):
“Het is mijn bedoeling porselein in zijn meest materiaal-eigen vorm te tonen. […] Bij porselein denkt men onmiddellijk aan Chinese of Japanse figuurtjes, of aan porselein uit Limoges, aan mooi versierde serviezen en bonbonnières. Het was dus zaak deze voorstelling te niet te doen.”
Wanneer hij ergens spreekt over “de geest van de materie”, krijgen zijn intenties zelfs de lading van de religieuze gelofte van armoede.
Het theater van Grotowski en Arte Povera worden gekenmerkt door eenvoud, lichamelijkheid, natuurlijkheid, imperfectie en irrationaliteit. Deze kwaliteiten zijn te herleiden tot een didactische benadering die Grotowski de via negativa noemt. Arm Theater vraagt niet om het verzamelen van vaardigheden, maar om het opheffen van blokkades: “Een gemoedstoestand waarin de wil om iets te doen plaats maakt voor het ontkrachten van het voornemen om iets niet te doen.” Daardoor verdwijnt de bedenktijd tussen impuls en actie. Acteren wordt een intuïtieve en momentane expressie, en de relatie tussen acteur en publiek wordt gezuiverd van bijbetekenissen en -bedoelingen. Volgens Celant delen de Arte Povera-kunstenaars een vergelijkbaar streven, gericht op “de vrije zelfprojectie van menselijke activiteit”.
De kenmerken van Arte Povera komen in het werk van Stockmans nadrukkelijk naar voren. Hij volgt zijn eigen via negativa, spelend met de inherente tegenstellingen van porselein: hard en vloeibaar, sterk en broos, scherp en zacht, koel en sensueel, duurzaam en kwetsbaar. Op de vraag of hij schetsen maakt, antwoordt hij:
“Het ene werk ontstaat uit het andere en al doende ontstaan de ideeën. Gezien al mijn werk uit mallen ontstaat, werk ik dit ook uit op het moment. Ik heb ook geen plannen of ideeën die jaren later uitgewerkt worden. Op reis noteer ik meestal in een boekje wat gedachten, omdat ik ze niet onmiddellijk kan uitwerken. Die noodzaak heb ik niet in mijn atelier.”
De laatste zinnen resoneren met het eerdere citaat van Pirandello. Het atelier is voor Stockmans niet alleen een mal voor ideeën, maar ook de plaats om terug te keren uit de verbanning van zichzelf.
De conservator Christiane Meyer-Stoll schrijft in haar essay On the Phenomenon of Time in Arte Povera:
“In het werk van de Arte Povera-kunstenaars komt het fenomeen van tijd, zo ongrijpbaar als het in zijn verschijning is, naar voren in de meest verschillende facetten en vormen. Het zou zelfs kunnen worden beschouwd als een fundamenteel en verbindend thema.”
Ook bij Stockmans is de tijd steeds voelbaar aanwezig. De reflectie op verandering en vergankelijkheid is een centrale bron voor de zeggingskracht van zijn werk. Door middel van handschrift, textuur, vervorming, reeksen en herhaling, en de keuze van onderwerpen zit hij de tijd – letterlijk en figuurlijk – op de huid. Zijn positie ten opzichte van zijn Italiaanse collega’s wordt daarbij gemarkeerd door de lichte weemoedigheid die Nederlanders sinds Het huwelijk van Willem Elsschot menen te herkennen als een typisch Vlaamse karaktertrek.
Meyer-Stoll wijst in haar essay op de installatie 2000 lunghi anni lontana da casa (‘2000 lange jaren weg van huis’) van Pier Paolo Calzolari. In zijn metafysische blik op de wereld volgen verleden, heden en toekomst elkaar niet op, maar bestaan ze in wisselwerking naast elkaar. Eenzelfde gelijktijdigheid heb ik ervaren bij het samenstellen van deze tentoonstelling. De porseleinen bollen, de installaties, de maskers en de lichamen uit de vorige eeuw voegden zich samen met de krimpsels en gietsels uit recente seizoenen, en de verwachting van wat komen gaat – als losse tonen tot een akkoord.