Afbeelding: praalwagen door carnavalsvereniging De Juinen, Breda 1975, foto Johan van Gurp
* * *
Voorwoord voor het boek ‘Henny Engbersen – Kistjes en objecten’, uitgegeven door Toon Oomen te Breda.
* * *
In de kunstgeschiedenis van Breda spelen tekenleraren een sleutelrol. De vroeg-romantische kunstenaar Johannes Hendrik Fredriks (1751-1817) richtte de Tekenacademie op. Daar gaf hij les aan Jacobus Carolus Huijsmans (1776-1859) die op zijn beurt leraar werd aan het Stads-Teeken-Instituut en de Koninklijke Militaire Academie (KMA). Toen een oogkwaal hem dwong om als ‘tekenmeester tweede klas’ te stoppen, werd hij opgevolgd door zijn zoon Constant Cornelis Huijsmans (1809-1886). Deze ontwikkelde een methode om het landschap te tekenen en gaf op de Tilburgse HBS les aan Vincent van Gogh.
De volgende generatie tekendocenten kwam voort uit de Bredasche Kunstkring. Dio Rovers (1896-1990), Gerrit de Morée (1909-1981) en Niel Steenbergen (1911-1997) legden na de Tweede Wereldoorlog met de oprichting van de Vrije School voor Beeldende Kunsten het fundament voor de Academie St. Joost. Paul Windhausen (1903-1944) behoorde eveneens tot de eerste leden van de Bredasche Kunstkring en gaf tekenles aan het Onze Lieve Vrouwe Lyceum. Kort voor de bevrijding van Breda werd hij door de Duitsers gedood bij een overval op een radiopost van het verzet.
Bijna twintig jaar later treedt Henny Engbersen in de voetsporen van Paul Windhausen. Als tekenleraar aan het Onze Lieve Vrouwe Lyceum belandt hij in de roerige jaren ’60 en ’70. De uit New York overgewaaide Fluxus-beweging liet zich leiden door de gedachte dat in wezen iedereen een kunstenaar is en dat alles kunst kan zijn. Daarmee sloeg Fluxus de bodem weg onder een traditionele, ambachtelijke opvatting van kunstenaarschap. De diskwalificatie ‘dat kan een kind ook’ werd verheven tot een ideaal. Roel van Duyn, voorman van de aan Fluxus verwante Provo-beweging, verwoordde het zo: “De kreatieve mens zal tot een zo diep mogelijke breuk met de buitenwereld en de maatschappij moeten komen om los en onbelast te worden.”
Tegen deze achtergrond moest Engbersen het tekenonderwijs opnieuw uitvinden. Het accent verschoof van ‘goed leren tekenen’ naar tekenen om de eigen verbeeldingskracht vrij te maken. Tekenen was niet langer een vaardigheid waar de een meer talent voor had dan de ander, maar een manier om je belevingswereld te verkennen. Daardoor veranderde ook de relatie tussen leraar en leerling. De autoriteit van de tekenmeester maakte plaats voor persoonlijke betrokkenheid. De leraar sprak niet langer tot een zwijgende klas, maar voerde met de leerlingen een gesprek. Als dat uitliep op een felle discussie, was dat het bewijs dat kunst – echte kunst – niemand onverschillig laat.
Ook als kunstenaar was Engbersen een kind van zijn tijd. Zijn kistjes lijken op kleine Wunderkammer, gestolde momenten waarin toevalligheid en nieuwsgierigheid samenvloeien. Hun fijnzinnige naïveteit roept een gevoel van heimwee op, een verlangen naar onvolwassenheid. Tegenover de intimiteit van de kistjes staat de collage-achtige carnavalswagen die Engbersen in 1975 maakte, samen met Henk Hendriks en Mart Mous. De wagen en de bijbehorende loopgroep ademen de geest van Fluxus en Provo. De ontregelende infiltratie in een volksfeest heeft de intelligentie en allure van het werk van Wim T. Schippers. Dat een dergelijke carnavalsvoorstelling in de straten Breda werd vertoond, vind ik een weergaloze prestatie.
De tekenleraren – van Johannes Hendrik Fredriks tot Henny Engbersen – voedden de voortdurende ontwikkeling van kunst en cultuur in Breda, en doen dat nog steeds. Ze stonden aan de basis van vele artistieke en creatieve carrières. Maar misschien is hun rol in de samenleving van groter belang. Steeds opnieuw nemen ze de generaties bij de hand om die bewust te maken van de waarde van kunst – of wat daaronder wordt verstaan. Kunst als een manier om iets onbegrijpelijks te ontdekken, als inspiratie om mens te zijn.