Nederdandy

Afbeelding: Pim Fortuyn

Eerder gepubliceerd als column voor Items als ‘Dodelijke charme’, 2002

Na zijn dood werd Pim Fortuyn afgeschilderd als een laat twintigste-eeuwse dandy. Daar had hij dan ook flink z’n best voor gedaan. Geen moeite was hem teveel geweest om zijn romantisch-aristocratische rol te perfectioneren. Een verlengde Daimler, pakken (en hemden) van Zegna, schoenen van Alden, een butler, twee schoothondjes, een tweede huis in Italië en – tenslotte – een marmeren praalgraf.

De dandy is sinds Oscar Wilde een even herkenbaar als controversieel rolmodel. Hij staat onverzoenlijk tegenover de lelijkheid en heeft lak aan burgerlijke conventies. Hij gedraagt zich afwisselend innemend en boosaardig; op basis van zijn charme veroorlooft hij zich grove beledigingen. Zo luidt een van de vele klassieke Wilde-citaten: ‘The ugly and the stupid have the best of this world.’ Mijn favoriete dandy figureert in Brideshead Revisited van Evelyn Waugh. In het verhaal speelt Anthony Blanche, ‘the aesthete par excellence’, een voorname bijrol. Zijn laatste ontmoeting met Charles Ryder (in de tv-serie gespeeld door Jeremy Irons) is onvergetelijk. Charles heeft zich ontwikkeld tot een succesvol society-schilder; aan het slot van de vernissage van zijn Zuidamerikaanse expositie komt Blanche de bijna verlaten galerie binnen. Hij gaat vlug de schilderijen langs en zegt: ‘But they tell me, my dear, you are happy in love. That is everything, is it not, or nearly everything?’ Waarop Charles geschrokken vraagt: ‘Are they as bad as that?’

Anthony Blanche werd gemodelleerd naar Harold Acton, die begin jaren ’20 The waste land door een scheepsroeper over Oxford liet schallen en die halverwege de veertig al terugblikte op zijn leven onder de titel Memoires of an Aesthete. Met geld van zijn moeder kocht hij de Villa La Pietra bij Florence (niet te verwarren met het Palazzo Pietro van Fortuyn), dat hij met inbegrip van de rijke kunstcollectie naliet aan New York University.

Op zoek naar de opvattingen van Fortuyn over cultuur vond ik een column die hij in 1993 schreef voor een studentenblad. Gaan tevredenheid en creativiteit samen? luidt de titel. Fortuyn betoogt dat daarvan geen sprake kan zijn. In het bijzonder de ‘gelukkig geworden’ Jan Wolkers krijgt ervan langs: ‘Ik vind hem een oninteressant mens geworden, zijn boeken blijven achterwege en de beeldende kunst die hij baart is een gladde Ons-Soort-Mensen-kunst geworden.’ Vervolgens kritiseert hij de prestaties van Hermans, Reve en Mulisch. Hij besluit:

‘Dit vluchtige onderzoekje – verre van representatief, laat staan wetenschappelijk verantwoord – leidt tot de conclusie dat uit geluk en tevredenheid niet veel goeds kan voortkomen. Dat levert een merkwaardige paradox op. Enerzijds doet onze cultuur niet anders dan ons een jong, gelukkig, harmonieus en tevreden leven aanprijzen, anderzijds blijkt de realisatie van dit ideaal weinig anders op te leveren dan saaiheid, inertie, en blijven de mooie kunstwerken of de grote wetenschappelijke produkten achterwege.’

Blanche en Fortuyn kiezen een psychologisch perspectief, waarin de kunstenaar geïnspireerd wordt door existentieel ongemak. Maar terwijl Fortuyns redenering een samenraapsel is van clichés en namaak-deskundigheid (‘mooie kunstwerken’), gebruikt Waugh het personage van Anthony Blanche om zijn argumenten fijn te slijpen. Blanche wijst Charles op zijn geluk om daar vervolgens door heen te prikken. Het is niet het geluk zelf, maar de valse schijn van geluk – de charme – die hem ontwricht: ‘Charm is the great English blight. It does not exist outside these damp Islands. It spots and kills anything it touches. It kills love; it kills art; I greatly fear, my dear Charles, it has killed you.’

Dat Fortuyn deze redenering niet heeft gevolgd, mag blijken uit de cultuur waarmee hij zich omringde. Wie de tv-interviews van Ivo Niehe zag, kreeg ruimschoots de kans om de smaak van Fortuyn op zich in te laten werken. In en om zijn ‘paleizen’ hing de neoklassieke geur van de negentiende eeuw. Buiten wapperde de vlag met het familiewapen. De boekenkasten toonden bij voorkeur gebonden edities; meubels en tapijten deden zich voor als erfstukken. De hele inboedel maakte vooral een karikaturale indruk, een povere variant op de veilingcatalogi van Andy Warhol en Elton John. Her en der hingen (sur)realistisch schilderijen en foto’s van de heer des huizes; op dressoirs en salontafels lag een keur aan snuisterijen. Zonder zich veel gelegen te laten liggen aan fundamentele tegenstellingen bracht Fortuyn burgerlijke cultuur en decadentie samen in een onnavolgbaar Nederdandyisme.

In dit decor heeft hij een groot deel van zijn magistrale campagne gevoerd. Het verhulde zijn gebrek aan levensgeluk (en financieel succes), verleende hem bij zijn achterban autoriteit en maakte hem voor de media onweerstaanbaar. Vorm en inhoud leken met zeldzame precisie op elkaar afgestemd: na jaren van oefening was Fortuyn in de vorm van zijn leven. Ik vraag me af of er die lentemiddag op het Mediapark een persoon werd geliquideerd of een personage. In navolging van Anthony Blanche zou men kunnen concluderen dat Fortuyns kansen op liefde en kunst – in zijn geval literaire essayistiek – al eerder door zijn charme waren vermoord. Misschien had de panische angst voor ‘saaiheid en inertie’ hem al ontzield voor Volkert van der G. zijn laffe aanslag pleegde.

%d bloggers liken dit: