Afbeelding: Tichelaar in Milaan, DK/ 2008
—
Eerder gepubliceerd in de aanbiedingsbrochure van uitgeverij 010, 2009
In de Marokkaanse havenstad Tanger staat de aardewerkfabriek De Klomp Maroc. Maandelijks maakt het bedrijf zo’n 70.000 producten. De benodigde klei wordt ingevoerd uit Spanje, het glazuur komt uit Nederland. De directeur vertelt:
‘De souvenirs worden onder meer verkocht aan aardewerkfabrieken in Nederland die er zelf geen tijd voor hebben of waarvoor het te duur is deze artikelen zelf te maken. Ze kopen de spullen van ons, zetten er hun bedrijfsnaam onder en doen ze in de verkoop. Dat is gewoon het handigst. De fabricage kost mij niet zoveel; mijn personeel verdient minder en werkt zes dagen per week.’
De directeur van de De Klomp Maroc heeft in veler ogen het grootste gelijk van de wereld. Door de mondialisering lijkt het niets meer uit te maken wie wat waar maakt. Alles kan overal vandaan komen, zolang de hogere transportkosten opwegen tegen de lagere productiekosten. Zolang overheden, consumenten, financiers, marketeers, producenten, vormgevers en winkeliers er beter van worden, is iedereen tevreden. Iedereen, behalve Jan Tichelaar, directeur van Koninklijke Tichelaar in Makkum. Het is voor hem onbestaanbaar dat zijn aardewerk in Tanger gemaakt zou worden, of nog verder weg, in de Chinese keramiekstad Jingdezhen. Hij levert kritiek op de toenemende inwisselbaarheid van wie, wat en waar door de vraag centraal te stellen hoe producten worden gemaakt. Dat is volgens hem de kern van zijn bedrijf: “Het gaat niet om het product, het merk of wat dan ook. Het gaat om wat onze mensen in hun vingers hebben en de kennis die we hebben opgebouwd.”
Jan Tichelaar ziet de continuering van het ambacht als zijn belangrijkste doel. Dat is wezenlijk iets anders dan conservering: hij wil geen directeur zijn van de onvermijdelijke klompenmakerij in een museumdorp. Om de kennis en de vaardigheden van zijn medewerkers verder te brengen, zocht Tichelaar tien jaar geleden contact met ontwerpers. Er waren nieuwe producten nodig, maar hij had vooral behoefte aan een nieuwe vorm van samenwerking:
‘Ik werk graag met mensen die inzien dat als je ambitieniveau hetzelfde is en je dat wil materialiseren in iets, dat de kans daarop groter wordt als je oor hebt voor elkaar. Dan kun je steeds op elkaar reageren en kom je op een hoger kwaliteitsniveau.’
Hij vraagt veel van de ontwerpers, van zijn medewerkers en van zichzelf. De resultaten zijn dan ook opzienbarend. Zo behoren de bloempiramides van Jurgen Bey, Hella Jongerius, Alexander van Slobbe en Studio Job technisch en artistiek tot het beste van de Nederlandse kunstnijverheid.
Behalve samenwerking speelt ook plaatsbepaaldheid een belangrijke rol bij Koninklijke Tichelaar. Nog steeds komt zijn klei uit de Friese bodem en wonen zijn medewerkers op een steenworp van de fabriek. Tichelaar is even Makkums als Ajax Amsterdams is (of Feijenoord Rotterdams). De verbinding tussen plaats en bedrijf gaat terug tot de 17de eeuw, toen Makkum opbloeide door handel en industrie. Tweehonderd jaar later verzandde de Zuiderzee en werd de haven voor grote schepen onbereikbaar. Daardoor bleven alleen een paar scheepswerven en aardewerkfabrieken over, waaronder Tichelaar. In de vorige eeuw doorbraken de Afsluitdijk en het toerisme het isolement, maar Makkum toonde zich onverstoorbaar. Ook vandaag schuilen continuïteit en authenticiteit nog op een aangename manier onder de oppervlakte. Door zijn sfeer, zijn ligging en zijn schaal – zijn wijdse gevoel van tijd en ruimte – biedt Makkum de ideale context voor ambachtelijke ontwikkeling en productie. En wat meer is: voor een ambachtelijke manier van denken.
Met zijn strategie sluit Koninklijke Tichelaar aan op de actuele herbezinning van de relatie tussen economie en welvaart. In opdracht van de Franse president Sarkozy dachten economen en sociologen na over de vraag hoe welvaart beter gemeten kan worden dan op basis van het Bruto Nationaal Product (BNP). In hun vorig jaar verschenen rapport stellen ze onder meer dat het BNP te kort schiet als maat voor immateriële zaken en sociale waarden als welzijn, milieu, uitputting van grondstoffen, welvaartsdeling, kwaliteit van leven, en geluk. Bovendien houdt het BNP geen rekening met toekomstige generaties. De wetenschappers dringen er op aan om snel nieuwe meetmethodes te ontwikkelen om aan de fatale verwarring tussen economische groei en welvaartsgroei een einde te maken.
Met een dergelijke methodiek kan hopelijk ook de keuze tussen De Klomp Maroc en Koninklijke Tichelaar van overtuigende argumenten worden voorzien. Door het ontwikkel- en maakproces centraal te stellen wil Tichelaar het verschil laten zien tussen dure en kostbare producten. Dure producten zijn goedkoop gemaakt en ontlenen hun hoge prijs aan styling en marketing. Kostbare producten hebben een grote ‘eigenwaarde’: door de wijze waarop ze zijn geproduceerd, dragen ze bij aan de ontwikkeling van kennis en vaardigheden, van cultuur en maatschappij. Wie in Makkum op bezoek gaat, wordt zich opnieuw van die kostbaarheid bewust. Jan Tichelaar zegt daarover:
‘Mensen die hier nooit geweest zijn, en niets met ambacht en vormgeving hebben, komen in onze winkel en voelen dat er iets is. Wat fijn dat er zo’n winkel is, zeggen ze dan. En als je ze vraagt wat ze daarmee bedoelen, komen ze er niet uit. Maar dan weet ik genoeg.’