Afbeelding: Show Viktor & Rolf, DK/ 2009
—
Eerder gepubliceerd in 2006
De Amerikaanse kunstenaar Donald Judd heeft verscheidene stoelen gemaakt, zoals de twee Side Chairs uit 1989. Ze lijken een beetje op Rietveld’s zigzagstoel, maar de verwarring is er niet minder om. Zijn het meubelen of sculpturen? De een beweert dat het alleen al vanwege hun prijs kunstwerken zijn. De ander dat Judd zelf heeft gezegd dat het geen sculpturen zijn. En nog een ander dat het gewoon armzalig vormgegeven stoelen zijn.
Wanneer is een stoel niet zomaar een stoel en wanneer is een stoel gewoon een stoel? De vraag doet denken aan de provocaties van Marcel Duchamp. Met zijn readymades als een flessenrek en een urinoir stookt hij nog steeds onrust. Volgens Duchamp is het onderscheid tussen gebruiks- en kunstvoorwerpen niet een kwestie van nuttigheid, maar vooral van omgeving en bedoeling. Zijn readymades zijn gebruiksvoorwerpen die door hun nieuwe rol artistieke en intellectuele aspiraties krijgen. Ontwerper Ted Noten beschrijft eenzelfde fenomeen: ‘Een sieraad kan een heel autonoom ding zijn, zoals kroonjuwelen hun prestige houden als de koningin ze niet draagt.’
Wanneer we ze op die manier bekijken, zijn de Side Chairs van Judd een schijnprobleem. Iedere lezer/kijker van detectiveverhalen weet immers dat het moordwapen vaak geen wapen is, maar een ballpoint, broodmes, hamer, houweel, gordijnkoord, honkbalknuppel, hooivork, icepick, kandelaar, kristallen vaas, lamsbout, paraplu, sjaal, etcetera. Moordwapens vormen net als kunst- en gebruiksvoorwerpen geen biologische categorie. Het DNA van een houten stoel, is niet van de stoel maar van het hout (de gevelde boom).
Wat moeten we met voorwerpen die steeds een andere rol te spelen? We hebben in elk geval veel met ze gemeen. Ook wij zijn bedreven in rolwisselingen tussen allerhande situaties, relaties en activiteiten. En ook onze acteerdrift roept soms dwingende vragen op. Zijn we de optelsom van onze rollen (denk aan de veel gehoorde opmerking: ik kan te veel/weinig van mezelf kwijt in mijn werk)? Of zijn we, zoals het gezicht achter een masker, alleen buiten onze rollen onszelf?
Vergelijkbare vragen komen we tegen bij de opvattingen over acteren. De taalkundige Roman Jakobson geeft een mooi voorbeeld van de Russische acteerschool:
‘Een voormalige acteur van Stanislavski’s Moskou Theater vertelde mij hoe hem bij zijn auditie door de beroemde regisseur werd gevraagd om veertig verschillende boodschappen te maken van de woorden ‘Deze avond’ door te variëren in expressie. Hij maakte een lijst van veertig verschillende gemoedstoestanden, sprak toen de gegeven zin uit in overstemming met deze toestanden, die het publiek alleen door de verandering in het klankbeeld van dezelfde twee woorden moest herkennen.’
De acteur is bij Stanislavski een illusionist, een virtuoze bedrieger. Daarentegen verlangt de benadering van Lee Strasberg van acteurs dat ze werkelijk voelen wat ze spelen. De regisseur Elia Kazan, zelf een leerling van Strasberg, schrijft:
‘De acteur wordt zich ervan bewust dat hij emotionele bronnen heeft, dat hij door zichzelf te prikkelen een grote hoeveelheid zeer hevige emoties kan opwekken, en dat deze emoties de grondstof vormen van zijn kunst.’
Volgens Strasberg moet de acteur door middel van zijn personage zichzelf worden.
Is het urinoir van Duchamp een leerling van Stanislavski of van Strasberg? Poseert het als kunstwerk, maar is het in het echt een urinoir? Of is het een authentiek kunstwerk? En hoe zit dat met de stoelen van Judd? En met het werk van Maarten Baars, Jop van Bennekom, Jurgen Bey, Joep van Lieshout, Studio Job, Oscar Suleyman en Viktor & Rolf?
Misschien zit het zo: de wereld is een schouwtoneel, wij – kunstenaars, ontwerpers, verzamelaars, gebruikers – zijn allemaal niet al te rolvaste acteurs en onze voorwerpen zijn verwarrende rekwisieten. Acteurs en rekwisieten kunnen niet zonder elkaar: wij maken hen, zij maken ons. We functioneren samen, geven elkaar betekenis, en geloofwaardigheid is onze gezamenlijke opgave.