Maar het moet er wel toe doen (2)

Afbeelding: de engel Clarence in It’s a Wonderful Life

* * *

IK: Hoe voelde het toen jullie die stukken van de Grieksche A hadden hersteld? Wat betekende dat voor het bedrijf en voor jou persoonlijk?
JT: Tussen het bedrijf en mij zit niet zoveel verschil. In hoofdzaak zijn er drie mensen betrokken geweest, dat zijn het hoofd laboratorium, de jongen die het heeft gemaakt en ook de proeven heeft gedaan, en ik als begeleider van dat proces. Als het klaar is, is dat heel gewoon. Dat is niet één stap, het is niet zo van tada! Op een goede dag gaat het er bij ons uit en gaat het ergens anders het depot in. En dan, niet zo heel veel later, wordt het Rijksmuseum verbouwd en komt het in de selectie topstukken in de Philipsvleugel te staan. En dat was wel hét moment. Dan ben je heel tevreden, en ook wel trots. Dan heb je stiekem het gevoel dat je iets hebt neergezet dat maar heel weinig mensen kunnen realiseren. En ook dat je dat weer wil vergroten en verbreden, al die know-how waardoor niemand ziet dat het gerestaureerd is. Want dat ding is namelijk perfect.
IK: Is het een beetje heroïsch?
JT: Als het dat is, dan is dat heel erg privé. Dat kan ik toch niet uitleggen. Het is een intens gevoel van tevredenheid – en voldoening. Dat heb ik toch maar mooi voor elkaar gekregen, denk ik dan.
IK: En wat gebeurde er toen?
JT: Ik zoek voortdurend naar nieuwe mogelijkheden om het vakmanschap op in te zetten. Ik wil uitgedaagd worden. En ik hoop dat daarmee de vaardigheden en de kennis vergroot worden, zodat we in een volgende opdracht weer meer te bieden hebben en we onszelf weer kunnen verbeteren.
IK: De overtreffende trap?
JT: Ja, altijd. Overtreffend, niet alleen omhoog maar ook opzij. Om een voorbeeld te noemen, keramisch-technisch gezien zijn de ontwerpen van Dick van Hoff niet enorm ingewikkeld, maar de manier waarop ons vakmanschap door hem wordt ingezet is zo anders dat het voor ons een soort overtreffende trap opzij is. Ik wil de cirkel waarbinnen ik werk naar alle kanten verbreden. Die restauratie hadden we gedaan. Die capaciteiten hadden we en hebben we. We hadden een aantal jaren gewerkt aan een evenwichtige balans tussen de traditionele en hedendaagse producten. Die blijft wel doorontwikkeld worden, maar die was af – een beetje af. Het begon wel te kriebelen: wat zou we nog meer kunnen doen? Hoe zouden we iets kunnen doen waardoor we laten zien dat het echt over het maken gaat. Waardoor het maken nog duidelijker zichtbaar wordt in de kwaliteit van het product.
IK: Na de Matterhorn de Mount Everest.
JT: Nee, het is iets anders. Die top die interesseert mij niet. Het is moeilijk om dat uit te leggen. Het heeft er ook mee te maken dat ik een beetje verslaafd ben aan die processen. Het proces van iets bedenken, schetsen hoe je het wil hebben, je oor te luisteren leggen bij iemand anders, dan weer terugkijken. Daar word ik door gevoed, enorm, dat vind ik heerlijk. Vervolgens een stap verder met vormgevers, proberen te vernauwen tot een soort van briefing. En dan het hele proces dat er ook werkelijk wordt ontworpen en het samen tot iets moois weten te krijgen. Ja, dat is heerlijk… En dan is het klaar.
DK: Gaat het dan over groeien en ontwikkeling?
JT: Ja, en over leren. Het gaat vooral over leren, als organisatie en als persoon. Dus van die vormgevingswereld leren of van die culturele wereld leren, en technologisch leren en zo. Dat is, nu ik erover nadenk, eigenlijk heel belangrijk.
IK: Nieuwsgierigheid is een sterkere drijfveer dan ambitie.
JT: Ik zou die niet heel strak uit elkaar zou kunnen halen. Maar het is in ieder geval de kiem. Maar je kan ook gewoon zeggen dat als het bedrijf in Nederland wil blijven werken, hier voor honderd procent wil produceren op ons loonkostenniveau, dat je dan bijzondere dingen moet doen – en dus moet ontwikkelen. Bedrijfseconomisch denk ik dat dat de enige manier is om binnen onze kaders succesvol te kunnen functioneren.
IK: Vanuit dat oogpunt zijn het exploratieve projecten, waarin je dingen ontdekt, kennis opdoet, nieuwe vaardigheden ontwikkelt die het bedrijf sterker maken.
JT: Waardoor je die cirkel, waar ik het net over had, weer kan verbreden en zo weer verder kan. Je begint met die verandering en ook als iets af is, ben je daar niet mee klaar. Het gekke is, toen wij toe waren aan een herinterpretatie van het ambacht – wat ik toen helemaal niet zo kon zeggen zoals ik nu zeg – waren Hella (Jongerius) en Jurgen (Bey) daarin op hetzelfde moment ook geïnteresseerd. Op het moment dat zij zich afvroegen met wie ze dat konden doen, waren wij heel erg op zoek naar dat soort mensen. Hella heeft wel eens gezegd dat we samen zijn opgegroeid. Zo voel ik dat ook.
IK: Toen Hella haar Jonsberg vaas voor Ikea maakte, voelde je je gekwetst.
JT: Ja, daar had ik moeite mee, want ik kon het niet begrijpen. Ik was gekwetst en deed heel erg mijn best om dat niet zo te laten zijn. Maar als het zo is dan is het zo. Ik heb daar ook met haar over gepraat. Dat zijn niet de gemakkelijkste gesprekken. Het is natuurlijk zo dat Hella op zoveel mogelijk terreinen haar kwaliteiten moet kunnen uitdragen. En ik werk ook met verschillende ontwerpers, dus waarom mag zij dan niet met verschillende producenten werken. We hebben geprobeerd om het aan elkaar uit te leggen, toch ging het gevoel niet helemaal over.
IK: Maar ze had een jaar eerder ook een project gedaan met een porseleinfabriek in München, Nymphenburg.
JT: Ik heb mij ook afgevraagd waarom dat anders was. Daar hadden we over gepraat en dat vond ik eigenlijk prima. Ik had daar minder moeite mee, omdat dat project vanuit de traditie van Nymphenburg was ontstaan. Bij Ikea was het eigenlijk wat wij doen, maar dan zonder historische context en met veel meer afstand tussen ontwerper en maker. En met een uurloon van één in plaats van 45 euro. Ik kon ik niet goed zien wat de inhoudelijke meerwaarde was voor de ontwerper. Dat je vazen maakt die gewoon aftreksels zijn van wat ik voor je had kunnen doen – wat leer je daar nou van? Dat heb ik ook gezegd en dat deed haar pijn. Maar ik zie nu dat juist dit soort momenten, waar het schuurt en wringt, onze relatie heeft versterkt.
IK: Ik wil graag terugkomen op de bloempiramides. Als de pronkstukken van de Grieksche A historisch het beste zijn, dan had je nu de kans om die te overtreffen. Wilde je ook geschiedenis schrijven?
JT: Ja, dat is denk ik wel zo. Ik wilde artistiek, inhoudelijk en technisch het allerhoogste kwaliteitsniveau halen.
IK: Toen moest je vier ontwerpers kiezen. Waarom koos je voor Jurgen Bey, Hella Jongerius, Alexander van Slobbe en Studio Job?
JT: Om te beginnen zijn het ontwerpers waar ik eerder mee heb gewerkt. Dat betekent dat zij kennelijk in staat zijn gebleken om zich in ons te interesseren. In onze historie, in onze vaardigheden, in ons bedrijf. Dat heb ik ze ook gevraagd, ooit. Ik werk graag met mensen die inzien dat als je ambitieniveau hetzelfde is en je het wil materialiseren in iets, dat de kans daarop groter wordt als je oor hebt voor elkaar. Dan kun je steeds op elkaar reageren en kom je op een hoger kwaliteitsniveau.
IK: Zijn het ontwerpers die jou kunnen laten groeien en die willen groeien door middel van jou?
JT: Ja natuurlijk, doordat zij ons kennen ben ik gerustgesteld dat ze ons zullen laten groeien. Dat weet ik zeker. Zij gaan me dingen vragen, die ik nog net niet kan. Maar ze gaan ons ook niet overvragen. Het is precies goed.
IK: Dat klinkt heel symbiotisch.
JT: Als het op persoonlijk vlak ook goed is. Je moet het elkaar gunnen.
IK: Wat hebben deze ontwerpers verder gemeenschappelijk?
JT: Ze zijn op de eerste plaats alle vier op hun eigen wijze geïnteresseerd in de historische context waarin we nu zitten. Dat zit in hun hele doen en denken en hun ontwerpen. Bij sommigen heel nadrukkelijk, bij anderen wat minder, maar het is heel duidelijk. Twee is dat ze alle vier niet klaar zijn. Ze zijn onderweg en willen door ons gevoed worden. En drie is dat ze alle vier begrijpen dat het uiteindelijke resultaat beter wordt als ze rekening met ons houden. Dat wordt vaak anders gezien: dat het ten koste gaat van de scherpe kantjes van het ontwerp. Bij ons is het juist zo dat als je goed rekening met ons houdt en echt van ons wil leren, je de mogelijkheden gaat zien waardoor je ontwerp beter kan worden. Want we kunnen altijd meer dan je denkt.
IK: Toch levert het vier totaal verschillende ontwerpen op.
JT: Dat is ook niet zo raar. Het zou raar zijn als dat niet zo was. Maar ze hebben allemaal een zekere kwaliteit.
IK: Kun je die benoemen?
JT: De producten zijn illustraties van iets, dat herken je. Ik hoop dat ze mensen weer leren kijken. Dat ze laten zien dat elk product gemaakt is, dat het ontworpen is, en dat er een creatief proces aan ten grondslag ligt. Dat klinkt wel heel pretentieus. Maar het moet er wel toe doen.
IK: Ze verhouden zich tot een mensbeeld, misschien zelfs tot een ideaal. Daarom leggen jullie zoveel liefde in jullie werk.
JT: Ja, dat is wat ik bedoel als ik zeg dat ze er toe doen.
IK: En als iemand dat eenmaal gevoeld heeft, dan heeft dat invloed op hoe hij of zij met andere dingen omgaat – en met andere mensen.
JT: Al is het maar een heel klein beetje. Mensen die hier nooit eerder geweest zijn, en niets met ambacht en vormgeving hebben, komen in onze winkel en voelen dat er iets is. ‘Wat fijn dat er zo’n winkel is’ zeggen ze dan. En als je ze vraagt wat ze daarmee bedoelen, komen ze er niet uit. Maar dan weet ik al genoeg.
IK: Valt met de bloempiramides alles op zijn plek? Heb je het gevoel dat je hier tien, vijftien jaar naar toe hebt gewerkt?
JT: Ja, dat is zo. Dit voelt als het hoogst haalbare in kunstnijverheid anno nu. Meer is er niet. Gelukkig zijn er genoeg dromen over, ik hoef mij geen zorgen te maken. Dit kan voor ons ook het vehikel zijn voor internationalisering. Als alles goed gaat, worden we door een steeds groter stukje van de wereld voor vol aangezien en krijgen we entree om met mensen uit die wereld projecten te doen.
IK: Denk je ook na over de risico’s van je succes? De verwachtingspatronen kunnen je ook je vrijheid ontnemen. Tot nu toe kon je altijd verrassen.
JT: Dat blijft zo, daarin heb ik nu wel voldoende zelfvertrouwen, ook omdat ik kan leunen op mensen die ik hoog heb zitten. Het komt wel goed, al weet ik nog niet hoe.
IK: Wat wil je straks zelf achterlaten?
JT: Heb je het dan over nalatenschap? Ik wil gewoon de beste keramiekcollectie ter wereld hebben.
IK: Als je dat lukt dan heeft degene die dat gaat overnemen een gezonde basis om verder te gaan.
JT: Ja, dat is ook iets wat ik me bij elke beslissing altijd afvraag. Helpt het om het bedrijf meer solide te maken, om het straks beter over te dragen? Soms weet ik dat niet helemaal zeker, dan doe ik het toch omdat ik het leuk of interessant vind.
IK: Jij was de eerste Tichelaar die zelf zijn keuze heeft gemaakt. Mag een van je zoons je straks opvolgen?
JT: Vroeger was dat geen issue, dan ging je gewoon. Maar daarin heeft mijn vader me wel het goede voorbeeld gegeven. Dat is mij goed bevallen. Als ze het willen zijn ze welkom, en anders – maar dat is makkelijk om dat nu zo te zeggen.
IK: Is dat misschien een van de oorzaken van je succes, dat je even hebt kunnen nadenken hoe je leven eruit zou zien als je niet in Makkum zou blijven. Alsof Beatrix tegen Willem Alexander had gezegd: ‘Ik wil niet dat je me opvolgt’, en hij haar na een paar jaar antwoordde: ‘Luister ma, ik vind het echt heel belangrijk werk, ik wil het graag doen.’
JT: Dat is een goede analyse, dat zou heel goed kunnen.

%d bloggers liken dit: