Image: Robin Uleman, Saaremaa Estland, 2016 (detail)
* * *
Deze tekst werd gepubliceerd in de catalogus van Quarantaine, de eerste solotentoonstelling van Robin Uleman in Stedelijk Museum Breda.
This text was published in the catalogue of Quarantaine, the first solo exhibition of Robin Uleman at Stedelijk Museum Breda.
PLEASE SCROLL DOWN FOR ENGLISH
* * *
Quarantaine concentreert zich op een periode die wordt bepaald door de ziekte en de behandeling (en het herstel) van de geliefde van de kunstenaar. Zijn persoonlijke ervaring is weliswaar de aanleiding, maar de betekenis van het werk stijgt daar ver bovenuit. Robin Uleman observeert zijn geliefde en zichzelf tegelijkertijd analytisch en verwonderd, afstandelijk en empathisch. De tekeningen, aquarellen, pastels en schilderijen krijgen zo het karakter van een reflectie op algemeen menselijke thema’s als identiteit, liefde en sterfelijkheid.
Deze tekst is een verkenning van de lagen en facetten van het getoonde werk. De onderdelen vormen geen afgeronde beschouwing, maar ze hebben een associatieve samenhang. De citaten van Uleman ontleende ik aan de teksten die de afgelopen jaren maakte over Quarantaine en de ontwikkeling van zijn autonome werk.
Ziekenhuis (1)
Uleman: “Ik heb een fascinatie voor het sanatorium, het kuuroord, de spa en het ziekenhuis. Het zijn plekken buiten de samenleving waar andere regels gelden. Mensen komen er om uit te rusten, op krachten te komen of om behandeld te worden voor een aandoening. Het zijn plekken die zich lijken te onttrekken aan de voortschrijdende tijd in de buitenwereld, ze staan buiten de gebeurtenissen, buiten de geschiedenis, zoals in De Toverberg van Thomas Mann. In de binnenwereld van het kuuroord geldt de cyclische tijd, waarin het enkel draait om de elementaire bezigheden die voorwaardenscheppend zijn voor het leven: slapen, baden, behandelen, eten en drinken, ondergebracht in een repeterend strak regime. Het zijn ook plaatsen waar het reine in relatie staat tot het ziekelijke en waar het smetteloze en serene als remedie wordt ingezet tegen de smet en chaos van het leven.”
Ziekenhuis (2)
Uleman kiest zorgvuldig zijn referenties en voorbeelden, zonder zich door hun grootheid te laten ontmoedigen. Een van hen is de Amerikaanse schilder Thomas Eakins (1844-1916). In zijn standaardwerk Amerika’s Visioenen – Het epos van de Amerikaanse kunst wijst de kunstcriticus Robert Hughes op het geduld waarmee Eakins de zichtbare werkelijkheid onderzoekt. In zijn schilderijen streeft hij naar een feitelijke weergave, vermengd met persoonlijke gevoelens en herinneringen. Hugues schrijft: “Aangezien kunst altijd fictie is, is rechtschapenheid, uitgedrukt in waarheidsliefde, misschien geen criterium voor de kwaliteit van een schilderij; maar Eakins overtuigt je van het tegendeel, tenminste als je kijkt naar De kliniek van dokter Gross of Max Schmitt in zijn skiff.”
Het schilderij De kliniek van dokter Gross verbeeldt de operatie van een jongeman in de collegezaal van een ziekenhuis in Philadelphia. Dit meesterwerk uit 1875 wordt dikwijls vergeleken met De anatomische les van dr. Nicolaes Tulp, het eerste groepsportret van Rembrandt uit 1632. In de periode tussen beide schilderijen ontstaan nieuwe ideeën over het menselijk lichaam. Onder invloed van de filosofen René Descartes en Julien Offray de La Mettrie ontstaan de scheiding tussen lichaam en geest, en het model van de mens als een machine. Samen met de vooruitgang van wetenschap en techniek leiden die opvattingen tot de actuele medische praktijk.
Tegenwoordig wordt de bloedige scalpel van dokter Gross steeds vaker ingeruild voor onzichtbare vormen van onderzoek en behandeling. Uleman: “Het zijn methodes die in het lichaam doordringen, zonder dat de buitenkant, de huid, de schil van het lichaam wordt geschonden. Het lichaam blijft hermetisch, terwijl het ondertussen zijn geheimen prijsgeeft.”
Masker (1)
Uleman: “Het bestralingsmasker verhult het individu en tegelijkertijd hoort het onmiskenbaar bij die ene patiënt. De schoonheid van dat masker, de gewelfde patronen van kleine perforaties die zich om het gelaat heen slingeren. Het heeft iets sierlijks. Hoe een gelijkmatig geometrisch grid van cirkelvormige gaatjes de vorm aanneemt van het gezicht, waarbij het plaatselijk uitrekt en vervormt; hoe cirkels groeien en veranderen in ellipsen, hoe het patroon meegaat met de contouren en welvingen van het gelaat.”
Dialoog (1)
De technologische vooruitgang is ook van invloed op het model van de mens als machine. We wandelen vanuit de mechanica regelrecht in de armen van de cybernetica en kunstmatige intelligentie. De mens en zijn model gaan steeds meer op elkaar lijken. Enerzijds ontstaan er zo onvoorziene mogelijkheden voor onderzoek, behandeling en genezing, anderzijds roept de toenadering tussen origineel en replica ongemakkelijke vragen op over onze identiteit.
In Het goede verhaal – Over fictie, waarheid en psychotherapie bespreken de schrijver J.M. Coetzee en de psychoanalytica Arabella Kurtz de dialoog tussen behandelaar en cliënt. Coetzee verwijst onder meer naar de Turingtest, een methode om te achterhalen of een gesprekspartner een mens of een computer is: “Paradoxaal genoeg komt de Turingtest juist tot zijn recht in sommige van de meest intense, ja, zelfs pijnlijke dialogen waarmee iedere therapeut wel bekend moet zijn – bijvoorbeeld de dialoog die begint met Hoe-kun-je-van-me-houden-als-je-me-zo-behandelt?”
Dialoog (2)
Een mens heeft de dialoog met anderen nodig om zichzelf te worden en te blijven. We wisselen voortdurend gevoelens en ervaringen uit, met woorden en lichaamstaal en met beelden en muziek. In die uitwisseling ontdekken we wat ons anders maakt dan de anderen. Coetzee merkt daarover op: “Maar op een dieper niveau vereist de dialoog de vaardigheid om zichzelf, door middel van een gave of inlevingsvermogen, in de levensbeschouwing en uiteindelijk het wezen van de ander te verplaatsen: we moeten ons in de feitelijke persoon van de ander verplaatsen, hoe moeilijk en onaangenaam en zelfs saai dat ook moge zijn.”
Uleman ervaart eenzelfde noodzaak, maar betwijfelt of hij daartoe in staat is: “Tot op zekere hoogte is de ander altijd een projectiescherm van mijn eigen gevoelsindrukken. Al zou ik willen, ik kan niet buiten mijn eigen blikveld en bewustzijn treden. Toch doe ik in veel gevallen een poging om mijn onderwerp van binnen naar buiten te tekenen.”
Realisme (1)
Robert Hugues benoemt de “rechtschapenheid, uitgedrukt in waarheidsliefde” van de schilderijen van Eakins. Eenzelfde kwaliteit komt naar voren in de recente tentoonstelling All Too Human – Bacon, Freud and a Century of Painting Life in de Londense Tate Britain. In de catalogus schrijft conservator Elena Crippa: “All Too Human gaat over schilderen, en heeft als uitgangspunt specifieke en persoonlijke ervaringen die op een onsentimentele manier worden benaderd, waarbij clichés worden vermeden; het resultaat van oprechtheid en aanhoudende fysieke en intellectuele betrokkenheid.”
Crippa wijst op het kunstmatige onderscheid tussen existentiële realisten als Francis Bacon en verhalende realisten als R.B. Kitaj. Door middel van de tentoonstelling wil ze beide opvattingen met elkaar verbinden “vanuit de overtuiging dat deze allen een overtuigende en fantasierijke visie bieden op een persoonlijke, intense ervaring van het leven.” Toch ontkomt Crippa niet aan het benoemen van accentverschillen. Ze wijst op de portretten die Frank Auerbach, Francis Bacon, Lucian Freud en Stanley Spencer maakten van vrienden, familieleden en geliefden, en van zichzelf. Het zijn volgens haar niet zomaar afbeeldingen, maar uitingen van een dringende behoefte aan “de ontmoeting van twee belevingswerelden”.
Masker (2)
In de museumcollectie bevindt zich een Schets na overlijden van den Hooged. Gel. Heer Smollaarts. Dit doodsportret werd in 1839 gemaakt door Isaac Schouman, die toen als tekenleraar verbonden was aan de Koninklijke Militaire Academie. De overledene lijkt te slapen, alsof hij in een droom de gelukkigste momenten van zijn leven herbeleeft. In werkelijkheid is het gezicht een masker waarachter alle herinneringen verdwenen zijn.
De verbinding tussen de slaap en de dood is van alle tijden. De oude Grieken stelden hen voor als de tweelingbroers Hypnos en Thanatos. Door de associatie met de slaap lijkt de dood omkeerbaar. In relatie tot de dood verliest de slaap zijn onschuld. Uleman: “Een mens in slaap, beschermd door een hand voor het gezicht, ingepakt in dekens, is niet alert als er gevaar dreigt. Of als het gevaar zich ophoudt in het eigen lichaam.” De narcose voegt daar nog een dimensie aan toe, wanneer de patiënt in slaap wordt gebracht om een operatie te doorstaan.
Fysiek (1)
Uleman: “Handen kunnen zich verzelfstandigen en als bij toverslag veranderen in naakte dieren. De nagels die ergens onder het oppervlak van het vlees ontstaan en traag als gletsjers naar buiten worden geduwd. De botten die bleke verkleuringen bij de knokkels veroorzaken, omdat er slechts een flinterdun laagje spierweefsel overheen is gespannen. En op de rug van de hand, de ijle blauwgroene vertakkingen van de bloedvaten; rivieren die volgens hun persoonlijke topografie liggen ingebed in het rood en wit van de dieper gelegen spieren en pezen dat flauwtjes doorschijnt aan het oppervlak. Als je er langer naar kijkt kan het vreemd worden, of zelfs walgelijk en wreed. Alsof het dier in ons zich even laat zien onder de mouw van een overhemd, tijdens een vergadering, terwijl de vingers een kopje koffie optillen of een stapeltje papier rangschikken.”
Realisme (2)
Nederland kent geen evenknie van The School of London, de door R.B. Kitaj bedachte naam voor een groep figuratieve kunstenaars uit de Britse metropool waartoe naast Kitaj onder andere de schilders Frank Auerbach, Francis Bacon, Lucian Freud en David Hockney gerekend worden. Na de Tweede Wereldoorlog raakt de realistische kunst in de grote steden – met name in Amsterdam – in de verdrukking. Ze wordt nog voornamelijk gekoesterd in de academies en musea van de provinciesteden. In het tumult van de jaren 60 verliest ze ook daar haar vooraanstaande positie.
Pas rond de eeuwwisseling komt in ons land een herwaardering op gang. Dan opent in Spanbroek een particulier Museum voor Realisme en wordt in Groningen een grote tentoonstelling georganiseerd van het werk van Ilja Repin. Over de stads- en provinciegrenzen heen wint de realistische kunst sindsdien gestaag aan relevantie. Die ontwikkeling sluit aan bij een groeiende maatschappelijke behoefte aan herkenbare en toegankelijke kunst en cultuur. Misschien vormt het realisme ook een tegenwicht voor de vluchtige en sentimentele beeldenstroom van smartphones en social media, en biedt het de mogelijkheid om onze blik opnieuw aan de wereld te hechten.
Fysiek (2)
Uleman: “Mijn werk put uit het autobiografische. Het lichaam zie ik daarbij als een belangrijk voertuig. Het lichaam dat zich zo fantastisch laat onderzoeken en weergeven in potlood, houtskool of verf. En wanneer je het lichaam weet te vangen ontstaat ook de mogelijkheid om de psychologische lading te onderzoeken, het verborgen leven. Het interesseert me hoe de unieke fysieke verschijning op een raadselachtige wijze in verbinding staat met het onverwisselbaar eigene van de geest, en daarmee met het persoonlijke drama. De onmogelijkheid om aan je eigen lichamelijke en geestelijke beperkingen te ontsnappen, om jezelf als het ware uit je baan te slingeren; om een ander te zijn of te worden dan degene die je bent of geworden bent, staat voor mij tegenover het alomtegenwoordige ideaal van maakbaarheid.”
Quarantaine
De criticus van The Guardian besluit zijn lovende recensie van de tentoonstelling All Too Human met de woorden: “Hier in deze tentoonstelling vinden we kunstwerken die er écht tot doen, in hun menselijkheid, moed, gevoel, waarheid.” Uleman heeft met zijn werk eenzelfde ambitie. Hij wordt gedreven door een waarheidsliefde die het de toeschouwer haast onmogelijk maakt om weg te kijken. In hun samenhang bieden de getoonde werken een perspectief waarin je wordt opgenomen. De toeschouwer bevindt zich dan zelf in quarantaine, losgemaakt uit de vanzelfsprekendheden van het dagelijks leven.
* * *
Desire for Truth – notes on Quarantaine
Quarantaine focuses on a period marked by the illness and treatment (and recovery) of the artist’s partner.Although his personal experience provides the starting point, the significance of the work extends far beyond this.The way in which Robin Uleman observes his beloved and himself is simultaneously analytical and bemused, detached as well as empathic. As a result, the drawings, watercolours, pastels and paintings acquire the character of a reflection on wider human themes, such as identity, love and mortality. This text is an exploration of the layers and facets of the exhibited work. Its components do not constitute a definitive reflection, but are connected in an associative way.Quotations from Uleman have been taken from the notes he has made regarding the development of his work as an artist.
Hospital (1)
Uleman: “I am fascinated by the sanatorium, the spa and the hospital. These are places outside of society, where a different set of rules apply. People come here to rest, recuperate or receive treatment for a condition. These places appear to exist outside of time, which continues to move along in the outside world. They seem to be placed outside of normal events, outside of history, like Thomas Mann’s Magic Mountain. In the inner world of the sanatorium, cyclical time applies, as life revolves exclusively around the elementary activities that are preconditions for life: sleeping, bathing, treatment, eating and drinking, in a repetitive, tight regime.In these places, cleanliness is juxtaposed with illness and the pristine and serene are utilised as a remedy against the blemishes and chaos of life.”
Hospital (2)
Uleman chooses his references and examples carefully, without being discouraged by their greatness. One such reference is American painter Thomas Eakins (1844-1916). In American Vision: The Epic History of Art in America art critic Robert Hughes draws attention to the patience with which Eakins investigates visible reality. In his paintings, he strives to combine factual representation with personal feelings and memories. Hughes writes: “Since art is always fiction, it may be that moral probity, expressed in the desire for truth, is not a criterion of excellence in painting; but Eakins, at least when looking at The Gross Clinic or Max Schmitt in a Single Scull, convinces you that it is.”
The Gross Clinic depicts the operation on a young man in the lecture hall of a hospital in Philadelphia. This 1875 masterpiece is often compared to The Anatomy Lesson of dr. Nicolaes Tulp, Rembrandt’s first group portrait from 1632. In the period between these two paintings, new ideas about the human body emerge. Influenced by philosophers René Descartes and Julien Offray de La Mettrie, the concepts of duality of body and mind, and the model of man as a machine arise. These views, together with the advancement of science and technology, have resulted in current medical practice.
Today, Doctor Gross’s bloody scalpel is increasingly being replaced by invisible types of research and treatment. Uleman: “These methods penetrate the body, without violating its exterior, the skin, the shell. The body remains hermetic as it reveals its secrets.”
Mask (1)
Uleman: “The radiation mask conceals the individual, whilst at the same time it is unmistakably linked to a specific patient. There is a beauty to that mask, the vaulted patterns of small perforations that wrap around the face. It has a certain elegance.The way in which a uniform geometric grid of circular holes assumes the shape of someone’s features, locally stretching and distorting. Circles expand and become ellipses. The way in which the pattern follows the contours and curves of the face.”
Dialogue (1)
Technological progress also affects the model of man as a machine. From mechanics, we move directly into the embrace of cybernetics and artificial intelligence. Man and model become increasingly similar. On the one hand, unforeseen possibilities arise for research, treatment and healing. On the other hand, convergence between original and replica raises uncomfortable questions about our identity.
In The Good Story: Exchanges on Truth, Fiction and Psychoanalytic Psychotherapy author J.M. Coetzee and psychoanalyst Arabella Kurtz examine the dialogue between practitioner and client. Coetzee refers, among other things, to the Turing test, a method for finding out whether a discussion partner is a human or a computer: “Paradoxically, the Turing test comes into its own in some of the more intense, indeed agonising scripts that every counsellor must be familiar with – for instance, the script that commences Everyting I Do Is Meaningless, Why Should I Go On?”
Dialogue (2)
Every human being needs to engage in a dialogue with others to become and remain their unique selves. We constantly exchange feelings and experiences, through words and body language and with images and music. Through these exchanges, we discover what sets us apart from others. Coetzee remarks: “Yet at a deeper level dialogue requires a power of projecting oneself, via faculty of sympathy, into the life-view and ultimately the being of the other. This projection of oneself cannot be into some imagined version of the other: it has to be into the actual being of the other, no matter how difficult and even boring that may be.”
Uleman feels the same need, but doubts whether he is capable of doing so: “To some extent, the other person always acts as a screen for my own emotional impressions. Even if I wanted to, I couldn’t escape my own viewpoints and consciousness. Nevertheless, I will often make an effort to draw my subject from the inside out.”
Realism (1)
Robert Hughes points out the “righteousness, expressed in truthfulness” in Eakins’ paintings. A similar quality emerges in the recent exhibition All Too Human – Bacon, Freud and a Century of Painting Life in Tate Britain. In the catalogue, curator Elena Crippa writes: “All Too Human is about painting, and takes as its starting point specific and personal facts of life treated with an unsentimental approach that eschews clichés; the result of probity and sustained physical and intellectual engagement.”
Crippa points to the artificial distinction made between existential realists such as Francis Bacon and narrative realists such as R.B. Kitaj. Through the exhibition she wants to connect both notions “in the belief that they all offer a convincing and imaginative vision of a personal and intense experience of life.” Still, Crippa cannot avoid discussing differences in emphasis. She singles out portraits that Frank Auerbach, Francis Bacon, Lucian Freud and Stanley Spencer painted of friends, relatives, loved ones, and themselves. According to her, they are not just images, but expressions of an urgent need for “the meeting of two subjectivities”.
Mask (2)
In the collection of Stedelijk Museum Breda we find a Sketch after the death of Professor Smollaarts. This death portrait was made in 1839 by Isaac Schouman, a drawing teacher at the Royal Military Academy at the time. The deceased appears to be sleeping, as if reliving the happiest moments of his life in a dream. In reality, the face has become a mask behind which all memories have disappeared.
The connection between sleep and death recurs throughout history. The ancient Greeks presented the two as twin brothers Hypnos and Thanatos. Death appears reversible due to its association with sleep. Sleep loses its innocence in relation to death. Uleman: “A sleeping person, protected by a hand in front of their face, or wrapped in blankets, is unaware of approaching danger. Or danger from within their own body.” Narcosis, when the patient is put to sleep to for the purpose of an operation, adds another dimension.
Physical (1)
Uleman: “Hands can become autonomous and, as if by magic, transform into naked animals. Nails that originate somewhere below the surface of the flesh are pushed out as slowly as glaciers. Bones cause pale discoloration of the knuckles, with only a thin layer of muscle tissue stretched taut across them. On the back of the hand, there are thin blue-green branches of the blood vessels; rivers that, according to their personal topography, are embedded in the red and white of the deeper muscles and tendons, echoed faintly on the surface. If observed for a longer period of time, this can start to appear odd, even disgusting and cruel. As if the animal inside us is poking out from shirt sleeves during a meeting, as fingers lift a cup of coffee or arrange a stack of paper.”
Realism (2)
The Netherlands has no equivalent of The School of London, a name R.B. Kitaj conceived for a group of figurative artists from the British metropolis, including Kitaj and, among others, painters Frank Auerbach, Francis Bacon, Lucian Freud and David Hockney. After the Second World War, realistic art in the big cities – especially in Amsterdam – became compromised. During that period, figurative art was still nurtured in the academies and museums of provincial towns. However, in the upheaval of the sixties, it also lost its prominent position in these areas.
In the Netherlands, revaluation didn’t take place until the turn of the century. A private Museum for Realism opened in Spanbroek and a major exhibition of the work of Ilja Repin was held in Groningen. Realistic art has been steadily gaining relevance across city and provincial borders. This development is in line with a growing societal need for recognizable, accessible art and culture. Perhaps realism also counterbalances the fleeting and sentimental stream of images of smartphones and social media, and offers the opportunity to reconnect our eyes to the world.
Physical (2)
Uleman: “My work borrows from the autobiographical. I see the body as an important vehicle in this context. The body can be examined and displayed so wonderfully in pencil, charcoal or paint. When you manage to capture the body, you are also afforded the opportunity to examine its psychological charge, the hidden life. I am interested in how, in an enigmatic way, unique physical appearance connects with the uniqueness of the mind, and with that the personal drama. For me, the impossibility of escaping one’s own physical and mental limitations in order to push yourself out of orbit, as it were, or to be or become someone other than the person you are or have become, opposes the omnipresent ideal of manufacturability.”
Quarantaine
Guardian art critic Jonathan Jones concludes his praising review of the exhibition All Too Human with the words: “Here in this exhibition are works of art that truly matter, in their humanity, courage, feeling, truth.” In his work, Uleman displays a similar ambition. He is driven by a truthfulness that makes it almost impossible for the viewer to look away. In their coherence, the works on display present a perspective which envelops the viewer. Spectators find themselves in quarantine, disconnected from all that is taken for granted in daily life.